| |
| |
| |
Mijn begrafenis.
Luistert nu eens.
Mijn staat, zegge standaard, van leven, ligt als een blank griespuddinkje in zorg van véél waterige aalbessensaus. De vergelijking is niet mooi, heeft ook weinig pretentie. Wanneer 'k zéér theoretisch reken, kan ik een maandelijksche begrooting maken die me eenige wijsgeerige satisfactie geeft. Een koe is een sympathiek beest, ook een varken. Als een koe geen magere lapjes had van vijf-en-veertig cent het pond en varkenskarbonaadjes niet te verkrijgen voor veertig, zou vleesch gehéel luxe-artikel zijn. Een koe is dùs sympathiek en zwakkelijk democratisch (vergelijk dem-os), wat ik herhaaldelijk tot leering van Lou zeide, die nog in 't geheel niet de kunst van koopjes verstaat en zich verbeeldt, dat een koe uit louter biefstuk, vette rib en kalfsvleesch is saamgesteld. Ik weet beter.
Mijn staat van leven is ongeveer zoo:
Slagersrekening |
per maand f .... |
Kruideniersrekening |
per maand f .... |
Groenterekening |
per maand f .... |
Bakkersrekening |
per maand f .... |
Boter en melk |
per maand f .... |
| |
| |
Huur |
per maand f .... |
Kolen en licht |
per maand f .... |
Belasting |
per maand f .... |
Slijtage v.m. gezin |
per maand f .... |
|
_____ |
|
Samen f .... |
De bedragen vul ik natuurlijk niet in. In de eerste plaats omdat het niemand aangaat, in de tweede omdat het er weinig toe doet in verband met hetgeen ik dadelijk ga zeggen. Trek ik bij die som voer voor honden en katten, dan ben ik burgerlijknetjes op het evenwicht, stabiel, van mijn inkomsten, mits er geen labiele schokkingen plaats hebben van onverwachte, onvoorziene uitgaven, die er natuurlijk altijd zijn en wier nuttigheid ik geenszins onderschat, daar de grijze sleur van afgepast, precies, op de cent uitgerekend leven afschuwelijk petieterig lijkt. Gelukkig kan ik verklaren, dat die grijze sleur mij steeds bespaard bleef.
Eens, jaren geleden, 'k meen er iets van gezegd te hebben in den eersten Falkland, reed ik in een fraaie equipage van het station *** naar een buitenplaats, waar ik te gast gevraagd was.
Dàt was een der schoonste momenten van mijn leven, niettegenstaande de deftigheid van koetsier en palfrenier in groene liverei met gouden opslagen, mij zwaar neerdrukte, verbazend klein maakte. Ik verzeker u dàt er in hun oogen medelijden was, dàt de statiekoetsier het een vernedering vond een zoo schunnig confectie-kostuum-individu te rijden.
Hij had gelijk. In elk geval zou ik hetzelfde doen. Als ik dit schoon moment - dùs: het in equipage gezeten zijn, aankijkend tegen gegaloneerde rokspanden met initialen - oprakel en dit zoo direct na huishoudelijk gereken, doe ik zulks niet uit ijverzuchtig- | |
| |
heid, uit verlangen naar hevige contrasten of andere gemeene drijfveeren. Integendeel.
Het zou voor equipages hoogst compromittant zijn, wanneer haar aanzijn bij herhaling door het mijne gedeclineerd werd. Ik gevoel levendig, dat een equipage en Falkland er twéé zijn. Mijn predestinatie was de tram, in brooddronken buien een aapje. Ik zou allicht neiging hebben tot mijn palfrenier te zeggen: kom náást me zitten, vriend. Om een symbool te gebruiken: de trams zijn de magere lapjes van vijf-en veertig cent het pond. Maar dit wordt op deze wijze een reeks flauwiteiten en 'k moet aan serieuze dingen toe komen.
Wanneer ik zeer pertinent verklaar, dat ik volkomen tevreden ben met mijn maandelijksch budget, heelemaal geen begeeren heb naar brandkast, nòch andere veiligheidsmaatregelen, 't opperbest kan stellen met driecentssigaren, enzoovoorts (verdere intieme details àlweer overbodig) dan zal niemand mij waarschijnlijk aanzien voor een dier mopperende burgerluidjes, die over den ‘rijkdom’ chagrineeren en sociaaltje uithangen omdat 'n ander zooveel meer duiten heeft.
Maar tóch - hier begin ik langzamerhand warm te loopen: deze heele opzet is maar slap gepuf - heb ik wel eens 'n bui van luilekkerlandsverlangen en in het bijzonder hoop ik te gelegener tijd een eerste klas begrafenis te hebben. De sprong is idioot. Let op de malloote climax:
{ huishoudboekje |
{ op dineeren in 'n equipage |
{ begrafenis, |
maar dat doet 'r weinig toe en het verband komt straks. Dikwijls dacht 'k bij mezelf - als 'k 'r weer en nòg eens over peinsde dat 'n eerste-klas-begrafenis
| |
| |
zoo verleidelijk-sympathiek is - dat zulk een fantasie infaam, ziekelijk is. Wat kun je er aan doen? De een smulhannest, de ander fokt hondjes. Ik ben dol, en 'k zeg 't zonder eenig grapje, haast zou 'k 'r mijn woord van eer op geven, op 'n echt-rijke, deftige begrafenis. Want kijk nu eens aan. Je geheele leven knies je - als je voor magere lapjes en tram gepredestineerd ben - over sukkelige, wurmige, pietluttige nota's en beertjes. Bij tijden zou je wel eens dolgraag uit den band springen, reizen naar Egypte, een nieuwe demi koopen, 'n veertien dagen in Parijs boemelen en geld wegsmijten, versta me wel, smijten, smijten, alleen uit siekeneurigheid. Fantasie is 'n heel goedkoop ding. Je bent nooit ongelukkiger dan wanneer ze je deur met kleinigheden platloopen. In gedachten kun je walgelijk-rijk leven, in werkelijkheid probeer je vijfcent fooi uit te sparen. Dat is je bestaan. Zoo is het. Ik, bijvoorbeeld, tracteer mezelf viermaal 's jaars op 'n twintigje Staatsloterij, wat me viermaal weken-lang plezier geeft, alleen bij de gedachte wàt met zóóveel geld te beginnen. Dat is 'n geheel apart genoegen, dag aan dag, prakiseeren wat al nuttigs je met kapitaal kunt doen. Ten slotte wor je in gedachten huisjesmelker, koop je huizen, neemt hypotheek op, verhuurt, verft, betaalt grondlasten, administreert. - - en trekt geregeld 'n niet, wat je niemendal schelen kan, want je heb voor f 3,50 tiendubbel genoegen gehad. Perrette van La Fontaine was 'n gans.
Bij tijden zou je intusschen graag uit den band springen, 'n onbezorgden cancan slaan, feestrumoer om je heen hebben. Dat laatste gebeurt wel eens. Er trouwt iemand. Je schiet in je rok, doet mee aan het diner en na 'n uur of twee eten en drinken, voel je zoo zachtjes de stemming, die, in je nuchtere verbeelding, de normale moet zijn van edelen,
| |
| |
prinsen, koningen, keizers, heb je je klein-burgerlijke zorgjes weggeroesd, denk je niet aan je slager, je kruidenier, je groenteboer, je huur, niet aan de tralies van je labiel evenwicht - je denkt an niks, luchtig als 'n zeepbel, weelderig als elk drank-supérieur, mensch. Er staan witte en kristallen en groene en champagneglazen bij je bord. Je tafelzilver schittert. De juffrouw naast je in baljapon babbelt gezellig. Kortom 't heele gezelschap doet honderd plannen wufter dan het op het gewoon levensplan doet. Dan 't licht en 't gedans en de versnaperingen à discrétion en het aristocratisch bewegen der kellners. O, 't is alles wel uren lang een gat geslagen in het lijzig gewurm van den eeuwigen dag. Alles bedrog. Als je tegen daglicht buiten komt, moe en katterig en de koetsiers ziet slapen op d'r koetsen weet je hoe laat 't is en den heelen volgenden dag ben je ongenietbaar, laboreer je aan de naweeën van dingen, die niet tot je sfeer behooren, is 'r 'n bepaalde dégout in je tegen je belegde boterham, na dien waanzinnigen overvloed van kreeft, Fransche schotels, sausen etc. Ik weet wel, dat die zucht naar iets anders, dat verlangen bij tijden naar buitengewoons onverdedigbaar is en tot het laatst drab van onwijsgeerig leven behoort, maar àllemaal hebben we van die zinnelijke stuipingen. Wat een troost is.
Wanneer ik een eerste-klas-begrafenis zie trekken door de straten, heeft dat altijd iets touchants voor me. Ik verbeeld me lijk te zijn. Ik stel me voor dat ik onder het zwarte laken lig, dat die kransen voor mij zijn. Als er veel volgkoetsen zijn, vind ik dat aangenaam en de belangstelling der omkijkende menschen gaat me persoonlijk aan het hart. Ik herhaal, dat dit geen spot is. Een eerste-klas-begrafenis is de grootste fuif van je leven als je zelf
| |
| |
onder de kransen ligt. Ze kost je, om te beginnen, persoonlijk geen cent, geen minuut financieele zorg. Je nabestaanden betalen. Die deelen oók in de eer van de éérste klasse. Uit den benauwden doofpot van je kleinburgerlijkheid wor je plotseling, kosteloos, in het volle straten-lawaai gebracht, gereden in je eigen equipage met bedienden in ornaat, die respect voor je hebben. ‘Mijn jongen,’ zeg ik tot mezelf: ‘Wat verheffend en touchant als je letterlijk begràven ligt onder kransen. Als je goed telt, al je familie, je ooms, je neven bij elkaar krijg je nog meer volgkoetsen dan de meneer die daar rijdt. Wat zal dat deftig en aandoenlijk zijn, mijn jongen. Je heele leven ben je door geen lakeienpak bediend en nu loopen er dozijnen om je kist en bij de portieren van elke volgkoets. Wat staat hun dat kostuum, de zwarte liverei schoon. Welk een tonige eenvoud van zwarte tressen. Je boft, mijn jongen. Eindelijk steek je dan eens anderen de oogen uit. Het heeft lang geduurd, maar nu ben je er. Adi slager, kruidenier, groenteboer, bakker, melkboer, huurbaas, belastingautoriteiten, kleermaker. Adi. Ik lach jullie uit. Ik, onder mijn deftig zwart laken en mijn kransen. Ik die hier alleraangenaamst lig, terwijl mijn ergste vijanden, zèlfs mijn buren goed van me dienen te spreken en niemand iets van me te vorderen heeft. Mijn jongen, dit is de couronnement de l édifice. Een eerste klas begrafenis is de grootste bofferij, een vriendelijk feest zonder grauwen morgen of haarpijn. Alles concentreert zich óp eens om je heen. En die dure kransen... en die dure koetsen... en die dure rokken en overhemden...
Werkelijk, het denkbeeld van met veel ceremonieel, veel nette rijtuigen, veel kransen begraven te worden is een vertroostende eindgreppel op het grasveld van 't leven, waar we rustig te grazen
| |
| |
loopen, bang voor een molshoop (alweer een onguur beeld zonder pretentie). Ik misgun een doode zijn stoet geenszins. Het lijkt me volkomen gezellig door véel menschen te worden weggebracht, van een genoegelijkheid zonder einde, veel statie, véel uitpakkerij, geen katterigheid. O, 'k hoop maar dat Lou tegen dien tijd goed in z'n contanten zit. |
|