kleine voetlicht. De armen, mager en dun, leken aan het lichaam vastgegroeid. Ze maakte een enkele mechanische beweging, maar was zoo in-zenuwachtig, dat ze zelfs vergat te buigen, toen ze teruggeroepen werd. Er was veel rood op haar wangen en de oogen waren door zwartsel groot en sprekend. Om het bruine haar strikte een blauw lint. De diamantslijpertjes met hooge boorden juichten haar toe en op de achterste bank sloeg moeder de dikke handen tegen elkaar.
Om één uur ging ze mee naar de ‘soos’ - ze zijn er nog altijd de sociëteiten, waar jonge vrouwen in Amsterdam 's nachts genoeglijk geëxploiteerd worden - alleen de politie heeft kippenoogen - en werd door eenige duurgekleede diamanten bij een flesch geïnviteerd.
‘Aannemen wat je krijgen kunt,’ zei de chef: ‘en van al wat ze je laten drinken krijg je provisie.’
Ze dronk champagne, maar bedaard.
Ze wou net zooveel drinken als ze lustte.
Geen druppel meer. Toch werd ze vroolijk. Om drie uur was 't gedaan en de diamantjes wachtten buiten. Maar ze ging denzelfden weg uit met een Duitsche zangeres, die haar protegeerde, kwam thuis, kleedde zich uit, blies de lamp uit, die brandde voor moeders alkoof, kroop onder de dekens. Ze sliep lekker.
Den volgenden morgen hoestte ze erger.
O ja, ik vergat te vertellen, dat ze al lang tering had. Excuus.
Wat verder gebeurde is niet bijzonder interessant. Ik weet, dat deze en dergelijke historietjes al wel honderd- en duizendmaal verteld zijn. Ik kan er geen ‘eer’ mee inleggen. Daudet heeft 't zoo lief beschreven èn.... èn.... O, er is een manna van teedere verhaaltjes over onschuld en doodgaan geschreven.