Het blaadje volgeschreven, leunde mevrouw achteruit, om te wachten tot 't droog was. De kiezels kraakten.
‘Mevrouw, daar is de boer met asperges.’
‘Wat vraagt-ie, Mietje?’
‘Zeven stuivers, mevrouw.’
‘Laat-ie strakjes maar even terugkomen, hoor - 'k heb 't nu zoo volhandig,’ geagiteerd sprak mevrouw.
De verandah-deur piepte toe.
Schrikkelijk, nooit een oogenblikje rust. Het stond den heelen dag niet stil. Het was affreus. Al acht dagen wachtte de brief van Truus op antwoord.
‘Wimpje! Wimpje! Niet met je hamertje op de steenen slaan. Anders breekt de hamer, niet waar, vent?... En niet zoo'n leven maken, Wimpje!... Hoor je Wimpje? Als je niet hoort, Wimpje, moet je binnen komen.’............
‘... daar het zoo telkens terugkomt. Ik hoop nu zij maar goede hulp krijgen. Hare zuster uit Arnhem is gekomen en wij hebben eene poging aangewend om onze vorige meid Jansje bij hen te krijgen. Wij schreven haar. De afloop weet ik nog niet. Zij’................
Weer piepte de verandah-deur.
‘Ach wel foei,’ klaagde mevrouw: ‘wat is 't nù weer?’
‘Hij zegt dat-ie strakkies niet langs komt.’
‘Wel wat een vervelende man is dat toch. 'k Geloof dat die menschen denken dat wij héélemaal niets te doen hebben!... Zijn 't mooie sleepasperges?’
‘Heele mooie, mevrouw.’
‘Neem dan twee bos, hoor je... en laat me nu