's nachts om te luisteren of Hitty geen geluid gaf.
Maar Hitty zweeg, zweeg altijd, zweeg onverbiddelijk, terwijl hij het tuintje bekeek met zijn groote gele oogen.
Moeder werd met den dag boozer, daar Hetty niet mooi huilen kon. Er waren alweer komedianten geweest, die telkens gespeeld hadden van de doode koningin en den schreienden prins, maar ze wilden het kind niet meenemen, omdat ze zoo leelijk weende.
Dus gebeurde het op een zekeren dag, dat Hatty tot Hetty zeide: ‘Door jouw schuld is er geen eten meer. Wij zullen Hitty opeten.’
‘Dat is goed,’ zei Hetty, want het maakte haar ongelukkig, dat Hitty altijd, altijd zweeg.
Ze ging voor 't laatst Hitty eten geven.
‘Hitty, Hitty, mijn beestje!’
Ze streelde hem zacht, maar Hitty at gulzig en keek haar maar eventjes aan met schrokkige oogjes.
Toen kwam den volgenden dag een buurman, die groote vermaardheid had wegens het dooden van konijnen.
‘Waar-is-die?’ vroeg de buurman met bloeddorstige oogen.
‘Daar in het hokkie,’ zei moeder.
Ze gingen met hun drieën, de moeder, het kind en de buurman, naar Hitty, het konijn.
De buurman stak zijn groote hand in het hok en Hitty liet zich willig grijpen, daar zij zeer tam was.
‘Goed zoo,’ zei de buurman. De moeder lachte bij de gedachte aan het lekkere vleesch, maar Hetty keerde zich om, wit en angstig, omdat buurman Hitty's kop in z'n eene hand nam en Hitty's poo-