‘Allee! Allee!’
‘Uitwijken voor de hondenkar! Rechts! Nog meer! Pas op voor de boomen!’
‘Hou toch je mond!’
‘Je kunt heelemaal niet met 't beest omgaan! Hij staat haast stil!’
‘Allee! Huup!’
Als Sorrie de brug van de stoomtram over is, gaat-ie nog langzamer loopen.
‘Stuur dan toch beter!’ roep ik nijdig.
‘'t Beest is lui,’ herhaalt Lou wijsgeerig.
Op eens staat Sorrie stil.
‘Wat voer je uit?’
‘Hij wil niet verder.’
‘Geef mij de leidsels maar!’
‘O! Jij kan 't natuurlijk beter.’
‘Dát zullen we zien.’
Met de noodige pedanterie neem ik de leidsels, leg de zweep er over en Sorrie die de meesterhand voelt, schokt er goedig van door.
‘Zie je,’ zeg ik, met kleine, dichtgeknepen oogjes vanwege de zon die me precies in 't gezicht schijnt.
‘Wacht maar,’ zegt Lou en nog heeft hij 't niet gezegd of Sorrie blijft staan.
‘Allee! Hoep! Allee!’
Ik sla er op los, Sorrie kijkt om, doet een paar passen en staat weer. Lou springt uit het rijtuig en gedachtig aan zekere natuurwetenschappelijke dingen, begint hij bij 't paard te fluiten. ‘Dat zal 'm hinderen,’ zegt hij. - ‘Onzin,’ roep ik, warm en nijdig. ‘Allee! Vooruit! Allee!’
Weer komt een boer voorbij.
‘Dat paard is maar magertjes! Wil je 'n mes hebben?’ grinnikt hij.
‘Stik!’ roep ik en Lou roept wat anders.