gesticuleerend, met een betoogende beweging van z'n handen. Het mooie kind stond slaperig te luisteren. De wijven praatten allemaal, met driftige, harde schokking der bovenlijven, hoofden en armen.
Op eens was de aandacht afgeleid, sloop een man met bruine overjas en bruinen fantasiehoed de trap af.
Het dikke wijf, dat zich in 't begin zoo druk had gemaakt, schoot op hem toe, hield hem tegen, dreigde met haar rooie vuist bij z'n neus. De andere kwamen er bij, redeneerend, schreeuwend, tierend.
‘Die krijgt op z'n facie!’ zei Peter, philosofisch.
Maar er kwam een agent. De wijven begonnen opnieuw te redeneeren, te schreeuwen. De agent liep kalm heen en weer, soms lachend, soms pratend. De man met de bruine overjas en den bruinen fantasiehoed liep er vandoor. De wijven liepen hem een eindje na, gilden en krijschten.
Boven het lawaai uit kon je door de ruiten heen schelle, doordringende scheldwoorden hooren... ‘Huissiesmelleker! Huissiesmelleker!... Vuile afzetter!... Afzetter!! Afzetter!’
De vrouwen hokten op een hoopje bij de tafel, de stoelen, het bed, het beddegoed, die op de stoep in de modder stonden. Ze bleven babbelend, gebarenmakend, met de armen onder de hangende borsten, drentelend en duwend rondom het goed.
De man en het meisje liepen de trap op en af. Het was een schunnig boeltje dat ze aandroegen, dat ze bij elkaar zetten op de stoep, in de modder. Er kwam een ijzeren pot en een braadpan, een oude ketel en een kleine verbogen hanglamp. Er kwam een lange, bruine, vale kist, die aan twee ooren van touw gedragen werd. Er kwam een kapotte gekruisigde Jezus op een zwart kruis en twee stolpjes met beelden. Er kwam een gedeukte blikken