Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)
(1915)–Herman Heijermans– Auteursrecht onbekend
[pagina 226]
| |
Mopje.De bel luidde onbehaaglijk. ‘Ik kom, ik kom!’ Voor de deur was Lou. ‘Wat is dat voor krankzinnigheid!’ Lou stond op de stoep en hield aan de teugels een breed bruin paard. Het was een stevige merrie, zooals er voor de wagens der Heineken's bierbrouwerij loopen, een beest met zware schoften en een verstandigen grooten kop. Op den gladden rug lag een zadel. Het paard zweette van het draven. Bij elk van zijn pooten lag een plasje, dat met dunne straaltjes naar het straatriool liep. Om Lou en het paard stond de heele buurt. Daar had je de meiden van de waschvrouw, die tegen me grinnikten, de bakker met lange brooden onder zijn arm, de melkvrouw met volle putsen melk, de schoenlapper, de bovenbuurtjes. Ze stonden allemaal te gapen naar het paard, naar Lou en naar mij. In de verte zag ik een diender. ‘Wat is dat voor krankzinnigheid?’... zei ik nog eens. ‘Ik ben wezen paardrijden,’ zei Lou. ‘Paardrijden?... Paardrijden?... Waar heb je dat geleerd?’ | |
[pagina 227]
| |
‘Op de bierbrouwerij.’ ‘Breng 't beest dan weer terug!’ ‘Wel nee... Je weet toch dat het ons paard is!’ ‘Ons paard?... Hebben wij een paard? Hebben wij... een paard?’ ‘Je hebt me toch geld gegeven om er een te koopen!’ ‘Ik jou geld gegeven... Ben je gek?’ ‘Ach je slaapt!... Je gaf me duizend gulden... Hier heb je de drie cent terug die ik over heb.’ ‘Nou maar ik wil het beest hier niet hebben.’ ‘Die is ook goed! Daar komt een agent an... Ik kan het toch niet buiten laten staan.’ ‘Kaik dat beest 's sweite! Is dat 'n dier doodrijen’ -, zei een van de meiden van de waschvrouw. ‘Bemoei je d'r niet mee,’ zei Lou, ‘anders krijg je de wasch niet meer.’ ‘We binnen om jullie wasch niet verlegen, 'n wasch van twee hemmetjes, twee kapotte onderbroeken’ ... ‘Maak nou geen spektakel voor de deur,’ zei ik. ‘Betaal liever mijn rekening’ - bromde de bakker: ‘Koop jij een paard, als de straat niks meer van je mot hebben!’ ‘'t Is Godbeterme schande, zooals dat beest schwitzt’ - schreeuwde de schoenlapper, die een halve Duitscher is. 't Werd een benauwd relletje. Ze drongen hoe langer hoe meer op. ‘Wees toch voorzichtig!’ riep ik - ‘als 't beest achteruit trapt, krijg je ongelukken.’ ‘Hij trápt niet achteruit!’, zei Lou. ‘Stommerik,’ zei ik zacht. Maar op eens begon het beest geweldig te hinniken. Het was een gehinnik zóo schel als van een stoomfluit. Van schrik liet de bakker zijn brooden vallen. De merrie beet er in. | |
[pagina 228]
| |
‘Als je maar weet, dat ik 't op de rekening zet!’ - brulde de bakker. ‘Wat mot dat paard hier?’ - Daar had je de politie. ‘Mijnheer,’ zei ik - ‘mijn broer heeft een paard gekocht voor f 999.97... Nou staat 't beest zoo te transpireeren’ ... ‘Vooruit menschen! Doorloopen! Doorloopen!’ Gelukkig, ze gingen 'n eind op zij. ‘Dat paard mot van de stoep af, mijnheer.’ ‘Lou, het paard mot van de stoep, zegt de politie!’ ‘Dan zal ik het binnen brengen.’ ‘Ben je dol!... 't Beest is te dik!’ ‘Niks te dik! Kijk maar!’ De dikke, zware merrie schuurde met haar vleezig lichaam tegen de muren van ons nauw portaaltje. ‘Je maakt 'm heelemaal wit,’ zei ik nog. Maar Lou liep door, sleepte 't paard mee, eerst door de gang, toen door de keuken, toen de vijf treedjes af in het tuintje. De merrie begon dadelijk te grazen van het ongelukkig beetje onkruid. ‘Daar gaan onze bloemen! Wat doe je ook een paard mee te brengen!’ ‘Je zult zien wat we 'r 'n plezier van zullen hebben! Als je 's avonds naar De Telegraaf gaat, rij je’ ... ‘Hij vreet al het groen op!’ ‘Dat groeit het volgend jaar weer an.’ ‘Pas op voor Poel. Hij staat zoo te blazen!’Ga naar voetnoot1) ‘Da's waar! Ik zal Poel wegbrengen, anders vliegt-ie 't paard an.’ Boven hingen alle buren uit 't raam. - Wat 'n mooi beest!’ - ‘Wat 'n engel van 'n dier!’ - ‘Meneer mag ik 'r 's opzitte?’ - | |
[pagina 229]
| |
‘Nee! Nee! Nee!’ schreeuwde ik: ‘we hebben nou geen tijd, we gaan eten!’ Het paard stond lekker te grazen. ‘Heb je biefstuk meegebracht?’ ‘Ja.’ ‘Waar is ze?’ ‘Hier.’ Lou haalde de biefstuk uit zijn zak. Ze was warm geworden en kleefde an 't papier. ‘Die kunnen we zoo niet eten!’ ‘Wel zeker. Hou ze maar even onder de leiding.’ ‘Blijf jij dan bij het paard.’ Ik begon de biefstuk te bakken. Wat vet en boter in de omeletpan op het gaskomfoor. Het rook lekker. Pieps en Poel stonden met kromme ruggen en stijvige staarten op de aanrechtbank toe te kijken. ‘Hou het paard toch vast!’ ‘'t Doet geen kwaad. 't Is een mak beest!’ De merrie stond schuin op de tuintrap en snoof de biefstuklucht op. ‘Kischt! Kischt!’ riep ik. ‘Laat 'm toch gaan!’ Lou dekte de tafel. Pieps en Poel bromden tegen het paard. Toen kwam het de tuintrap op. ‘Kischt! Kischt!’ Het hinnikte. ‘Kischt! Kischt!’ Het kwam dichterbij. ‘Kom,’ schreeuwde ik woedend: ‘breng je paard de keuken uit, anders vreet-ie de biefstuk op!’ ‘Laat 'm maar loopen! Cesar! Cesar!’ Lou floot het beest. 't Bleef naar de biefstukbakkerij kijken en lekte zich de neusgaten met een lange, bloederige tong. ‘Kischt! Kischt! Wil je weg gaan!’ | |
[pagina 230]
| |
Ik kreeg het benauwd. Het paard kwam hoe langer hoe dichter bij. Poel stond te blazen met een staart zoo dik als een vuist. ‘Lou! Lou!’ ‘Wat is 'r toch!’ ‘Haal je paard uit de keuken!’ Het was te laat. Nog terwijl ik ‘kischt! kischt!’ riep, had de merrie aan het heete pannetje gelikt. Haar tong kleefde even aan het warme email. ‘Kischt! Kischt!’ - Vervloekt beest. Van pijn sloeg het met de achterpooten den boel stuk, keerde zich om en probeerde mij te trappen, maar ik was de gang al in. Ik zag nog hoe de biefstukpan geraakt werd, hoe mijn lekkere saus op de achterpooten van Cesar kwam, hoe de biefstuk op den grond viel en Poel er mee an den haal ging. Meer zag ik niet, want de merrie keerde zich weer om, zag mij in de gang, holde op me toe... Flank! Bons! De kamerdeur dicht. Het woedende beest probeerde met zijn bek de deurknop om te draaien, maar ik leunde met alle macht tegen de deur, terwijl de merrie in de gang zóó verschrikkelijk stampte, alsof het onweerde. ‘Lou,’ brulde ik... ‘help mee aan de deur! Ik val om van moeheid!’ Geen antwoord. ‘Lou, Lou!’ ‘Wat mot je toch?’ ... ‘Waar is 't paard?’ ‘Wat paard?’ ... ‘De biefstuk’... ‘Sta nou maar op... 't Is één uur! Waarom roep je me?’ ‘Heb ik jou geroepen?’ ‘Wat mot er bij de koffie zijn? ‘Bij de koffie?... Gemarineerde haringen’... |
|