‘Och kom! Spoken?’
‘Nee 'n moord!’
‘O God, Hen, hoor je dat?’
‘Als je nu denkt, meneer, mij een pleizier te doen door mijn vrouw bang te maken met malle praatjes’...
‘Malle praatjes, meneer? Malle praatjes? Zie je me voor een praatjesmaker aan? Kijk dan maar eens op den vloer van de alkoof... daar moet je het bloed nóg’...
‘Meneer ik verzoek je heen te gaan of je mond te houden!’
‘Bonjour meneer!’ zei de buurman, nijdig.
Pop zat bleek op de kist.
‘Geloof dien onzin toch niet, Pop!’
‘Hij heeft me zoo zenuwachtig gemaakt.’
‘Malligheid! Kom, ga aan het werk, kindje!’
‘Kijk dan eerst in de alkoof.’
‘Daar dan.’
Hij trok de alkoofdeuren open. Er was niets te zien in het donker. Een voor een lichtte hij de stoffige planken op, waarop het springveeren matras zou komen te rusten.
‘O God... Hen!’
‘Wat zegt dat nou, een vlek?’
‘Je kunt zien dat het bloed geweest is!’
‘Kan de verver niet een pot verf hebben laten vallen?’
‘Nee Hen, nee!... 't Is bloed! O God, Hen, ik ga nooit slapen in die alkoof!’
‘Wees toch verstandig! Hoe kun je zoo kinderachtig zijn! Probeer eerst of het er niet uit te boenen is.’
‘Dat durf ik niet.’
‘Geef mij dan een emmer met water.’
Ze ging naar de keuken, kwam terug met water, soda, zeep en een borstel.