‘Ik wou dat je nu meeging, je hebt toch geen reden om in het sterfhuis’...
Weer huilde de hond in de keuken, langgerekt, afschuwelijk, met sleepende gillen.
‘Ik zal dat beest’...
‘Nee... ik zal bij hem gaan.’
‘Blijf jij hier.’
‘Nee hij gehoorzaamt meer als ik hem wat zeg.’
Kalm, vreemd-bedaard, ging ze de gang in. Eerst naar Richard's werkkamer. Ze zocht in zijn lessenaar, ging naar de keuken.
De hond vloog uitgelaten op, lekte haar handen, sprong blaffend heen en weer.
‘Stil, Hec.’
Uit de keukenkast nam ze het brood, sneed een dikke boterham, brokkelde die op een bord, deed er melk bij, zette het neer op den grond. Het beest lekte haar handen, begon gulzig te eten.
Toen dee ze het.
De slag was geweldig. Het leek of de keuken instortte. Een vieze, zoete walm hing over den grond.
Dirk en Ida smeten de deur open. Op den keukenstoel, half versuft, zat ze, hield de revolver in de hand. De hond lag op den grond, met den kop in den schotel melk. Het bloed klotste uit z'n bek. De pooten rukten in doodsstuip. De oogen waren half open. Enkel wit. Enkel wit.
Niemand sprak.
Het dier bleef een, twee minuten met de pooten trekken. Langzaam werd het minder, waren er nog alleen korte huiveringen. Onder z'n kop begon het loome bloed te stollen. De kruitdamp hing laag bij den grond.
‘Kom nou mee.’
Hij drong haar de keuken uit.
In den leunstoel ging ze achterover liggen, de