De moord in de trein
(1925)–Herman Heijermans– Auteursrecht onbekend
[pagina 90]
| |
Een veel-bewogen hoofdstuk, waarin de heer N.M. Duporc van de Centrale Recherche den trein mist, de aandeelen der ‘internationale bank’ voor 'n appel en 'n ei aan de Amsterdamsche beurs verkocht worden, en Jaapje Eekhoorn damesbezoek in de woonschuit ontvangt.‘Wat kan dàt geweest zijn?’, overwoog de Inspecteur der Recherche, 't zacht-gekookt ei zoo keurigraak met z'n mes bewerkend, dat 't kapje als 'n miniatuur-deksel losliet, en 'r nog geen geel traantje langs de gespleten schaal droop. Als de kelner van 't beste Dordtsche hotel zich niet vergiste, 't geen gebruikelijke kletspraat van 'n door fooien-teleurgestelde was, 'r inderdaad menschen hadden gelogeerd, die de ontbijtzaal voorbij waren gegaan, omdat hij 'r 'n broodje zat te eten, dan hadden die mogelijk - je moest 'r naar gissen - 't een of ander motief niet gezien te worden. Je kon aannemen, dat 't paren waren, op de huwelijksreis òf op de bedriegelijke nabootsing daarvan, maar die pleegden 's morgens vóór zes uur niet bij de hand te zijn, en 'n Engelschman noch 'n Franschman zouden 'r an denken 'n ontbijtzaal te mijden, omdat 'r 'n onbekend Hollandsch politie-ambtenaar zat. De houding van 'n babbelgraag burgermannetje aannemend, hoorde Duporc den kelner uit. 't Was beslist de ouwe MacDonald, 'n man met zilverwit haar geweest, en even stellig de kleine Franzoos, die gisteravond 'n flesch rooie wijn had gedronken, terwijl z'n vrouw al heel vroeg met 'n heetwaterkruik naar bed was gegaan. De Engelschman had gezegd: ‘daar zit die dam- | |
[pagina 91]
| |
ned rascal, die vannacht tegen onze deur heeft gebonsd!’ - de Franschman had enkel loopen fluiten en was, na betaald te hebben, weer naar z'n kamer teruggegaan, en van z'n kamer naar 't station. ‘En de dames?’, vroeg Duporc, z'n horloge bekijkend - veel tijd had-ie niet meer. ‘Die heb 'k heelemaal niet meer onder m'n oogen gehad’, antwoordde de kelner: ‘veel zaaks is 't niet geweest... Je ken bij vreemdelingen moeilijk naar de trouw-acte vragen... Is 'r 'n luchie an, dan glippen de vrouwen de deur uit, terwijl je bezig ben... En dat hebben deze fijntjes gedaan... As ze zonder groote bagage arriveeren, laten we meestal bij aankomst betalen, maar met buitenlanders bederf je op zoo'n manier den naam van je hotel, wat?... 'k Mot haast denken, dat ze liever op d'r gemak in den Restauratiewagen - ofschoon dat ook weer niet ken, omdat 'r eerst 'n Restauratiewagen in den trein van half tien is...’ ‘Ja, ja’, praatte de heer Duporc mee, z'n eitje doorlepelend, en nog maar betrekkelijk geïnteresseerd. Van Rotterdam uit had de Dordtsche collega naar alle grensstations 't alarmbericht en 't signalement zoowel van Jan Kikker in de moordzaak van Arthur Rondeel, als dat van Jan Tulp in de beroovings-aangelegenheid van mevrouw de weduwe Menzel Polack verzonden. De vlucht per boot naar Engeland of Amerika was onmogelijk. 'n Goed speurder liet zich door geen bijkomstigheden afleiden, moest 'r vooral voor op passen niet overal spoken te zien. Wanneer-ie zes uur-vier-entwintig nam, was-ie met den boemel om half negen in Roosendaal, bijtijds genoeg om den aangehouden Slaapwagen nader te onderzoeken en in Esschen 't Passen-Bureau te controleeren. Zeker van de te volgen lijn betaalde-ie z'n rekening - liet voor mevrouw de weduwe Menzel Polack 'n briefje achter, waarin-ie haar adviseerde onmiddellijk bij aankomst te Amsterdam ook aan het Hoofd- | |
[pagina 92]
| |
commissariaat een gedetailleerde opgave van 't gestolene te deponeeren - schoot in z'n jas, en was al bij de deur, toen-ie zich 'n grenzenlooze stommiteit herinnerde. Zoo iets kon je alleen door te weinig slaap, en in 't jachten om je vlug an te kleeden gebeuren. Z'n browning had-ie onder z'n hoofdkussen - tic van den politie-beambte, die 't wapen altijd onder z'n bereik hield - vergeten. Voor 'n paar jaar had-ie 't zelfde, maar te laat beleefd - nou kon-ie 't nog vlug herstellen. Eenmaal boven, keek-ie in de kamer waar de Aimards geslapen hadden. De deur stond half aan. Je zou 'r voorbijgeloopen zijn, als je aandacht niet door 'n kleinigheden getrokken was geworden. Ze hadden 't electrische licht laten branden. Op 't marmeren blad van de waschtafel leien 'n aantal gouden mondstukjes van sigaretten, naast mekaar geëtaleerd, of degeen, die ze gerookt had, ze wetenschappelijk had willen tellen. Waar heb ik dat nog eens gezien?, vroeg Nathan Marius Duporc zich af. Z'n eigen kamer inhaastend, hanteerde 'm 't geval, zag-ie in z'n herinnering nog zoo'n risje mondstukjes, maar 't viel 'm in z'n gare hoofd niet dadelijk in - op dezelfde manier kon je 'r over piekeren, als 'n naam je ontschoten was... Snel stopte-ie den dienst-revolver in z'n achterzak. De andere kamer opnieuw langsstappend, bleef-ie nog eens staan. In de weerkaatsing van den spiegel zag-ie de bedden, 't lit-jumeau, van 't Fransche echtpaar, niet of nauwelijks-beslapen. Ze moesten op 't bovendek gelegen hebben, vermoedelijk aangekleed. Alleen in de hoofdkussens zag je deuken. En ook op 't marmeren blad van 't eene nachtkastje, lei dezelfde uitstalling van gouden mondstukjes, met dezelfde regelmatige tusschenruimten. 'r Hing 'n zoetige lucht van tabak, of 'r voor kort gedampt was - en, onder 't bed - 't grensde aan 't ongelooflijke - deed zich | |
[pagina 93]
| |
't krankzinnige wonder van 'n vergeten damesschoentje voor. Wat voor verdacht-soort logees heb 'k vannacht naast me gehad, dacht de Inspecteur der Recherche: den halven nacht hebben ze met water gemorst - de man heeft dikke twee dozijn sigaretten gerookt - de vrouw is met één schoen hinkend 't hotel uit-geloopen, want ze hadden geen bagage. Even raadpleegde-ie z'n horloge. Nog ruim tien minuten. Als ze ook naar Roosendaal-Esschen gingen, moest-ie ze in 't Station ontmoeten. Als ze naar Rotterdam af waren gereisd, kreeg je ze niet in de spiezen. 't Gaat me ten slotte geen sikkepit an, redeneerde Duporc: 'k heb ernstiger dingen an m'n kop - voor mijn part zijn ze... Opeens knetterde 'n kortsluiting in z'n onrijpen gedachtengang, hield-ie z'n adem in, bonsde z'n hart - wat bij 'n man, aan verrassingen gewoon, geen kleinigheid was. Toen snoof-ie geweldig door z'n grooten neus, wipte de door de buren verlaten kamer in, sloot de deur, dee 't koperen grendeltje 'r voor, en met de blijdschap van 'n visscher, die na uren gewurm eindelijk beet heeft, liet-ie de gezamenlijke eindjes sigaret in z'n tabaksdoos glijden. De schoone vonk, die den in z'n droom verloren dichter bezielt, 't licht aan den horizon, dat den ontdekker geleidt, 't geluid dat den in 't Donker tastende den weg wijst, had 'm te pakken. Hij was 'r, kon zich niet vergissen. Gister, in den vroegavond, toen-ie z'n hoofd in 't ruim van de Woonschuit van Jaapje Eekhoorn gestoken had - nou leefde de kleine kombuis met de smerige tafel, de twee verlaten bedden, de tullen lappen en de petrolie-lamp, in volle klaarte voor 'm op - had-ie op den ijzeren rand van 't ledikant dezelfde manie van 't ordenen van vergulde mondstukjes waargenomen. 't Was 'n besliste hebbelijkheid van den kleinen, gladden bewoner van ‘De Rustenburch’, | |
[pagina 94]
| |
zooals anderen uit brood deegplankjes kneedden, nagels bebeten, muren beschreven, of iets in den mond moesten houden, om te kauwen. 't Sprak haast vanzelf, dat 'r meerderen met 'n dergelijk aanwendsel konden zijn, maar 't beeld uit de dobberende woonschuit, met den roestig-ijzeren ledikante-rand, drong zich vinnig aan den man-van-de-recherche op. De frapeerende bijzonderheid koppelde de eene gedachte aan de andere, deed 't vermoeden tot rijpheid groeien, dat Jan Tulp met z'n maat op reis was gegaan, dat Jaapje op zijn beurt den vriend met de lichte sous-pieds gevolgd was, dat ze mekaar in den trein hadden gevonden, dat hij, Nathan Marius Duporc, door 't listig mirakel met den hoornen bril bespied was geworden. De twee deden grootscheepsche dingen altijd in combinatie. Fel van aandacht, klaar-wakker, zocht de Inspecteur der Recherche de kamer af, kroop op handen en voeten, om onder de bedden te speuren. Elk der hoofdkussen bekeek-ie bij 't licht der lamp, zonder 'n spoor te vinden. Indien 't Jaap je geweest was, was-ie allerminst op verliefd avontuur uit, want hij had beneden op z'n gemak, in z'n eentje, 'n flesch roode wijn zitten drinken, en de vrouw had 'n heetwaterkruik mee naar bed, 't onbeslapen bed genomen. Op 'n gefingeerde huwelijksreis gedroeg je je anders. En waar was de kruik gebleven? Ze stond naast 't nachtkastje, zonder 'n druppel water... Duporc vloekte zacht, doch onkuisch. Toen opende-ie 't venster. 't Kwam boven de serre uit en 't plat van die serre liep zoowel langs de kamer, die-ie zelf had beslapen, als langs de kamer van 't Engelsche echtpaar. Nathan Marius Duporc klom voorzichtig op de vensterbank. Ze hadden, duizend tegen een - als je 'n verwikkeld kluwen begon te ontwarren, leek 't eerst hopeloos, maar als je 'r de eerste knoopen uit had, liet je den draad niet meer los, wogen de láátste loodjes 't lichtst - ze hadden toen vast en zeker, de doortrapte schobbejakken, 't water in de leiding constant laten loopen, om 't ge- | |
[pagina 95]
| |
rucht van d'r gescharrel, dat anders de aandacht zou hebben getrokken, handig te camoufleeren. Wie dacht an zulke mogelijkheden, als je tegen 'n deur bonsde, om an gewasch en geplas midden in den nacht 'n einde te maken? Je hoefde 'r niet an te twijfelen. Ze waren boven de serre op avontuur uit geweest. Op de vensterbank zelf kleefden de vochtige voetstappen, met slijkrige zooi-afdrukken, en diezelfde vochtige voetstappen zag je bij 't licht van je zaklantaarn, zoo stellig en scherp op 't dak van de serre, dat je als ervaren vakman, die zulk onderzoek eindeloos dikwijls bij de hand had gehad, geen seconde hoefde te twijfelen. In 't station aan de overzij, met 'r in 't donker van den vroegmorgen verlichte wijzerplaat, pufte en stoomde de locomotief van den gereedstaanden trein, maar al hadden 't gestamp en 't gehijg nog dringender en nerveuzer geklonken - er gingen meer treinen - wat 'n goed padvinder beet had, liet-ie niet onbeholpen los. Elken bestaanden voetstap mijdend, volgde Duporc 't spoor. 'r Waren twee soorten indrukken. 'n Kleinere voet en 'n grootere, maar allebei pertinent van mannen. 't In de haast van 't vertrek vergeten vrouwe-half-schoentje paste nergens in, en 't was nog zoo splinternieuw, dat alleen de fijne zool en de keurige hak op den morsigen weg van 't Station naar 't Hotel 'n eersten doop schenen ondergaan te hebben. ‘'t Is 'n lust, om zulk bijna artistiek geboefte, dat afwisseling in 't vak brengt, achterna te zitten’, glimlachte Duporc, voorzichtig op 't serreafdak manoeuvreerend: ‘m'n vriend Jaapje Eekhoorn heeft ongetwijfeld de elegante rol van 'n wijn-drinkend Franschman gespeeld, en m'n vriend Jan Tulp, die zoo voortreffelijk in de moderne talen thuis is, die van 'n gefatigeerde Française. De heer Aimard heeft me an de ontbijttafel zien zitten, en is toen mevrouw, die als alle vrouwen op 't laatste moment wat vergeten heeft, gaan waarschuwen. 't Kan natuurlijk alleen 'n man gebeuren, dat-ie 'n schoen, dien-ie niet pleegt | |
[pagina 96]
| |
te dragen, onder 't bed laat staan... Blijft de vraag hoe ze aan 'n dames kostuum gekomen zijn, en wat ze hier vannacht hebben uitgehaald... Blijft ook de vraag waarom ze in Dordt uit zijn gestapt, en bij welke zaak in den trein ze betrokken waren...’ Weer kroop-ie op handen en voeten, 'r niet tegen opziend z'n knieën te bevuilen - 'n andere keus had-ie niet, om niet benee op den Stationsweg door voorbijgangers gezien te worden. De voetstappen hadden 't venster van zijn kamer, waar-ie nog laat 'n sigaar had zitten rooken, waar dus 't licht aan was gebleven, met 'n bocht gemeden - en die bocht kromde naar de kamer aan de andere zij, waar de Engelschen gelogeerd hadden. Ook daar brandde 't licht nog, kon je door 'n gordijnspleet binnen-kijken. 't Lit-jumeau was in de gave wanorde van beslapen te zijn geweest. De restanten van 't souper, dat ze den vorigen avond op de kamer hadden gebruikt, ston onder de lamp op tafel. En weer deed Nathan Marius Duporc, terwijl de locomotief floot en de Roosendaalsche trein zich in beweging zette, 'n verbluffende ontdekking - 't spanjolet van de openslaande raamdeurtjes was defect. Toen-ie z'n stevige vingers om 't hout lei, week 't eene deurtje, en ook daar op het kozijn binnen en buitenwaarts, belichtte de electrische zaklantaarn de modderige sporen van dezelfde mansvoeten. Ze zijn hier binnen geklommen na 't vertrek van de Macdonalds, was de eerste ingeving van den detective - ze waren er vannacht, was z'n tweede, gedecideerde en driftige. Op den stoel bij 't raam stappend, zakte-ie in de kamer van de rechtsche buren, trok 't raamdeurtje achter zich dicht, en had 'n oogenblik 't gevoel of-ie niet goed bij z'n hoofd was, of-ie aan hallucinaties leed. 'r Hing 'n zelfde soort zoet-penetrante lucht van sigaren en sigaretten, en op 'n rand van een der borden herhaalde zich de typische uitstalling van vergulde mondstukjes, die-ie zoo pas in de linkerbuurkamer opgelet had. | |
[pagina 97]
| |
Ze waren op bezoek geweest. 'r Viel geen speld tusschen te steken. Als je nog had kunnen aarzelen, zou de gemorste asch bij vier stoelen en de whiskey-odeur van vier glazen 'n behoorlijken doorslag gegeven hebben. De kelner had waarschijnlijk twee whiskey-glazen boven gebracht - van de waschtafel hadden ze de waterglazen ook in gebruik genomen. 'r Stonden wat leege fleschjes sodawater tusschen de met eigeel-bemorste borden, maar ze schenen ook pur gedronken te hebben, en zelf voorraad bij zich te hebben gehad, want 'r lag 'n leege whiskeyflesch in den hoek bij den laarzentrekker. ‘Daar houdt alles bij op’, prakkizeerde de Inspecteur der Centrale Recherche bedrukt. Hij onderging de sensatie, of-ie als wijlen Absalom na het binnentrekken in Jeruzalem met z'n haren in 'n net van eike-takken verward hing en de muilezel 'm in den steek liet. Als-ie 'r met z'n hypothese, dat Jaapje Eekhoorn en Jan Tulp, beiden vermomd, hier overnacht hadden, naast was - niemand praatte 't 'm uit 't hoofd - als je aannam, dat je je vergiste, dan deed zich 'n nieuwe puzzle op 'n ander terrein voor - dan waren de heer en mevrouw Aimard, zij op mansschoenen, midden in den nacht bij den heer en mevrouw Macdonald op visite geweest, en dat niet langs den normalen weg van den hotelkorridor, maar langs den niet-ongevaarlijken van 't serre-dak. Dat kon je hoogstens van studenten in 'n fuif-stemming, niet van normale menschen verwachten. 't Vertrek uit 't hotel, zonder ontbijt te gebruiken, met schuwheid aan twee kanten om hèm te ontmoeten, maakte de historie nog zotter. Hoe hadden die menschen, die-ie vluchtig de Uitgang van 't Station had zien passeeren, mekaar leeren kennen? Had 't iets - maar de abnormale gedachte dee 'm zelf de schouders ophalen - met den moord in den | |
[pagina 98]
| |
trein te maken?... Te idioot, om nader te overwegen!... Maar je mocht geen spoor, onverschillig van welken aard verwaarloozen... In ieder geval waren ook de Macdonalds uit den trein afgestapt... Met de taaiheid van 'n buldog doorzocht-ie de kamer. 't Was alweer opmerkelijk, dat ze ook hier niet geslapen hadden. De gave wanorde der bedden, die-ie van achter 't raam geobserveerd had, was 'n gezichtsbedrog geweest. Wel waren de dekens en de bovenlakens tot 'n slordigen hoop verfrommeld en verwoeld, hadden de kussens deuken, maar de onderste lakens vertoonden geen kreukel. 't Vloerkleed, hoe ook belicht, was enkel vol ingetreden asch-kluiten, en bij den lavabeau met gemorst water doordrenkt. Op de waschtafel zelf leien brokjes kurk van de whiskey-flesch, die ze vermoedelijk met 'n schaar hadden opengepeuterd. En diezelfde brokjes verstopten 't eene spongat, hielden 'n plokje wit haar terug. Met z'n pennemes peurde de rechercheur 't koperen trechtertje leeg, en stopte z'n vochtige vondst in z'n lucifersdoos. De kleerenkast, de laden der nachtkastjes, alles onderzocht-ie, en begon nog eens de tafel, waaraan ze gesoupeerd hadden te besnuffelen. Twee hadden 'r gegeten. Bij twee borden leien kruimels. Vier hadden 'r gedronken. Een had met 'n puntig-gesneden lucifer z'n tanden leeggehaald. Zeker de ouwe heer met 't witte haar. Die had ook de korsten van 't brood met z'n mes zorgvuldig afgebeiteld en geweldig zitten dampen. Tusschen de broodkorsten leien vijf eindjes sigaar, 't eene bekauwd en bebeten, zooals 'n zenuwachtig man 't onder bepaalde omstandigheden doet. Op de plek waar mevrouw Macdonald gezeten had, bij 't tweede whiskey-glas van 't hotel, lag op 't bord de asch van verkoolde tabak. Daar was 'n pijp gerookt | |
[pagina 99]
| |
- de resteerende asch lag op 't vloerkleed. 't Zelfde soort asch bedekte 'n schoteltje bij den stoel, waar Jan Tulp had zitten stoomen, terwijl op de vierde plek, op 'n reserve-bord 'n negental vergulde sigaretten-stompjes, als soldaten in 't gelid waren gereid. Toen keek Duporc nog onder 't servetje dat de kelner van 't presenteerblad had genomen en over 't tafelkleed had gespreid. 'r Lag 'n gebruikt, over 't hoofd gezien Gillettemesje en 'n tot 'n propje verwreven gekleurd papiertje, dat de detective met gespannen pupillen onder 't licht van de lamp bekeek. Z'n vondst scheen 'm zoo te intersseeren, dat-ie 't kloppen op de kamerdeur niet hoorde, en door den kelner, die 'm beneden bediend had, verrast werd. ‘De trein is weg’, zei de man, den verdwaalden logeergast wantrouwig bekijkend: ‘ik had u naar boven zien gaan, en snapte 'r niks van...’ ‘Ik had wat vergeten’, antwoordde Nathan Marius rustig. ‘U heeft toch niet hier geslapen?’ ‘O, nee. Dat niet...’ ‘Wat doet u dan op deze kamer?’ ‘Iemand zoeken’, glimlachte de politie-man met de kalmte van 'n mensch met onbezwaard geweten. ‘Dat is heel aardig, meneer’, zei de kelner: ‘maar 't is niet de gewoonte dat logees, die betaald hebben, in kamers, waar ze niet hooren, blijven rondscharrelen... In de appartementen, waar die Franschen logeerden is 't ook niet in orde... Daar brandt 't licht en is de deur aan de binnenzij gegrendeld, terwijl 'r niemand meer is...’ ‘Dat is mijn schuld’, biechtte Duporc: ‘en ik zal dat dadelijk herstellen...’ ‘Was u daar ook?’ ‘Juist, jonge man’, praatte de indringer zeldzaam-vergenoegd. ‘Hoe ben u 'r dan uit gekommen - met 'n dichte deur...?’ | |
[pagina 100]
| |
‘Door 't sleutelgat...’ ‘Ik zal u één ding zeggen...’, zette de kelner 'n zin van gerechtvaardigde verbolgenheid in, maar de ander voorkwam de uitbarsting met den voorbeeldigen takt van 'n rijksdaalder-biljet-doux. ‘Jonge man, praat minder, en geef me vlugger antwoorden op vragen, die ik je zal stellen. Ik ben van de Recherche. M'n vriend Verduin van jullie Politiebureau zal je de beste inlichtingen geven. Hier is m'n penning. En nou zul je 't beter begrijpen waarom 'r logeergasten zonder ontbijt vertrokken, toen ze mijn Adonis-snuit zagen...’ Hij was ineens van 't genoegelijkst-denkbaar humeur, zette de borden en glazen bijeen, om de verborgenheden van onder de servet nader te onderzoeken. ‘As u 't hotel maar niet in opspraak brengt...’, zei de kelner zwakjes. ‘Integendeel, vriend! Dat zul je later merken. En nou met den bekwaamsten spoed, want ik pak den eersten den besten of slechtsten trein. Was dit raamspanjolet defect?’ ‘Dat ken wel, maar dan wordt 't nog vandaag hersteld...’ ‘Wie hebben hier in deze kamer overnacht?’ ‘Die Engelschen of Amerikanen. Ik zei u al...’ ‘Nee hou je mond - 'k moet 'r vandoor - enkel antwoorden, asjeblief... Hoe zag hij 'r uit?’ ‘Keurig, spierwit met 'n gouden bril. Meer weet ik ook niet, want hij zat 'n Engelsche krant bij 't bed, waarin zij lee, voor te lezen...’ ‘Heb je naar z'n handen gekeken?... Droeg-ie 'n ring?’ ‘Daar heb 'k niet op gelet. Want hij zei: “Be quick, waiter!”, omdat zij 't laken over 'r hoofd had getrokken. Ze geneerde zich, denk 'k...’ ‘An welken kant lag zij?’ ‘An den raamkant...’ ‘Waar lagen 'r kleeren?’ | |
[pagina 101]
| |
‘Die heb 'k niet gezien... 'k Was in twee tellen de kamer weer uit, om de whiskey te halen’. ‘Hoeveel whiskey heb je toen meegebracht?’ ‘Twee glazen met vier baby-fleschjes...’ ‘Is die flesch van 't hotel?’ ‘Geen denken an...’ ‘Wat hebben ze gegeten?’ ‘Ham-and-eggs voor hem - twee sneedjes tong voor haar. Meer was niet noodig, want ze hadden pas is den Restauratiewagen gedineerd...’ ‘Hadden ze bagage?’ ‘Nee, 'n paar valiezen met toiletgereedschap’. ‘Stonden de schoenen al voor de deur, toen je 't bestelde bracht?’ ‘Stellig niet, want dan zou 'k ze vast hebben meegenomen, omdat de laarzenknecht 'm in plaats van de schoenen gesmeerd heeft...’ ‘Heb je niks bijzonders opgemerkt, toen je in de kamer was? Denk 'ns na...’ ‘Wat zou 'k motten opgelet hebben - voor ‘bijzonders?...’, piekerde de kelner: ‘hij te oud voor haar - toen ze pas binnen kwamen, dacht 'k dat 't z'n dochter, maar zoo toen-ie deze kamer voor twee personen nam, en wat voor z'n ‘supper’ bestelde, heb 'k daar verder maling an gehad. Bijzonders?... Bijzonders?... Ik vind 't alleen bijzonder, dat 'n jonge vrouw dadelijk in bed kruipt, en dat 'r man met wit haar 'r de krant voorleest...’ ‘Had hij 'n glad gezicht?’ ‘Cleanshaven zooas de meeste Engelschen...’ ‘Kan-ie zich geschoren hebben voor-ie ging slapen?’ ‘Dan mot-ie idioot geweest zijn - dat doe je, zou 'k zeggen, 's morgens as je opstaat...’ ‘Lag 'r niks op tafel, toen je dekte?’ ‘Niemendal...’ ‘Hoe weet je dat zoo precies, terwijl je je heelemaal niet herinnert, waar 'r kleeren waren?’ ‘As u me nou van te voren gezeid had: neem 'n | |
[pagina 102]
| |
notitieboekje mee en schrijf alles op wat je ziet, zou 'k op die soort vragen kennen antwoorden... Maar op de tafel lee niks, toen ik de servet spreide, want ik trok eerst 't tafelkleed weg, en wou 't opvouwen - toen zij hij: “Put it down again”... As 'r wat op gelegen had, zou 't op den grond zijn gevallen. Da's duidelijk...’ ‘Volkomen’, zei Duporc, vergenoegd: ‘en zeg nou nog even, wáár hij zat te lezen?’ ‘Daar!’ ‘Aan den raamkant?’ ‘Precies...’ ‘Dan zal-ie wel niet op 'r kleeren gezeten hebben?’ ‘Dat zal-ie zeker niet...’ ‘En op dien stoel, bij 't rechtsche bed, had je ze moeten zien...’ ‘Daar hingen de twee spreien over de stoelleuning - dat schiet me nou u 't zeit te binnen...’ ‘Herinner je je dat stellig?’ ‘Zoo stellig as ik hier over u sta!’ ‘Dan lag de jonge dame gekleed te bed, net wat 'k onderstelde’, glimlachte de Inspecteur der Centrale Recherche, en geen enkel ding verwaarloozend, sloeg-ie rustig 't dek van 't raamkant-bed aan 't voeteneinde terug. 't Laken had lichte moddersporen. ‘Nou wil u vliegen vangen, as 'r geen vliegen zijn’, sprak de kelner wijsgeerig: ‘de vrouw, die met 'r vuile schoenen an, onder de wol kruipt mot nog geboren worden...’ ‘Dat ben 'k volmaakt met je eens’, knikte Duporc: ‘maar je mag dat voor een keer door de vingers zien, want 't ware bruine schoentjes, zonder schoensmeer. Als de straten niet zoo smerig geweest waren, zou 't geen vuiltje aan 't laken en aan de lucht hebben gegeven... Zag je de valiezen met de toilet-artikelen open?’ ‘Nee...’ ‘Hoe weet je dan dat 'r toilet-artikelen in waren?’ | |
[pagina 103]
| |
‘Dan zal 't wat anders geweest zijn... De borstels en de zeep leeën op de waschtafel...’ ‘Ik dank je’, zei de Inspecteur: ‘je heb me 'n goeie tip gegeven, en nou zal 'k de andere kamer voor je open maken...’ Voor de geblufte oogen van den kelner, klauterde-ie door 't raam en verscheen 'n paar seconden later door de gang voor de deur. Benee dee-ie, terwijl de kelner mevrouw de Weduwe Menzel Polack bediende, 'n strafbare daad door een bladzijde uit het Vreemdelingenboek te scheuren en in te palmen. Toen ging-ie fluitend als 'n kwajonken naar 't Station, waar-ie 'n praatje met den Chef, de kruiers en de juffrouw van 't buffet maakte.
In de middag-editie van de bladen stond 't sensationeel bericht, dat de heele Effectenbeurs in opschudding bracht. De oude Jones werd lijkwit, toen-ie 't voorloopige bericht van de monsterachtige daad las. Cochefort kreeg 'n zoo ernstig zenuwtoeval, dat-ie met 'n taxi moest worden weggebracht. En de aandeelen der Internationale ondergingen 'n paniekstemming, zooals de oudste hoek-lieden zich van geen fonds herinnerden. Alles werkte samen - de moord op den presidentdirecteur - het spoorloos verdwijnen van den secretaris Jan Kikker, wiens signalement nog dienzelfden middag de geweldige aandacht voor alle sigarenwinkels en politiebureaus trok, de arrestatie van den heer Josephus Bok, in verband met de millioenen-roof. Vooral het feit, dat de Directeur der verzekerende Maatschappij, die het gros van de verzekerde post, gelijk dit bij zulke extravagante bedragen gebruikelijk was, bij andere Maatschappijen had ondergebracht, bij den moord, den overval en het verdwijnen der waarde-papieren, persoonlijk betrokken was, en de her-verzekeraars onder deze omstandigheden volkomen gerechtigd leken er de Justitie in te mengen, | |
[pagina 104]
| |
en te weigeren premie uit te keeren, werkte de enorme baissebeweging, het àtoutprix verkoopen der preferente en gewone aandeelen der Internationale in de hand. Men beklaagde Arthur Rondeel - er liepen, vóór de avond-edities verschenen waren, de krankzinnigste geruchten over de wijze waarop de bankier in den slaapwagen was overvallen, letterlijk geslacht, en uit den trein geworpen - men had de grootste deernis met de eenige dochter Clotilde, die binnen een paar dagen met den jongen Henry Jones in het huwelijk zou treden, maar men had - zaken zijn zaken - en het leven is ruwer dan de ruwste klant het zich denkt - niet minder medelijden met de houders der aandeelen, die den val van meer dan 80 pCt. op dien middag moesten doorstaan. Hoe Clotilde Rondeel den wanhopigen slag verdroeg, zal de lezer nader vernemen. De eenige, die dien dag moeite had, niet te kraaien van plezier, was de heer Jaapje Eekhoorn, die zich in de woonschuit ‘De Rustenburch’ eerst aan zijn lievelingsmaal, waarachtige kreeft-in-bus met patates frites, een gulzige portie Californische perzikken, twee heele flesschen bier en eindelooze sigaretten, in zijn zielig eentje, te goed had gedaan - daarna, dik na acht uur, in den vollen avondschemer, het bezoek van een gesluierde dame ontving, die telkens angstig omkeek, of iemand 'r zag, en zoo bevreesd was, om 't wiebelend woonschuitje-brugje te bestappen, dat Jaapje haar als 'n ongemeen-galant wereldburger de hand moest reiken. ‘Nou, nou’, dacht Connie van den Notaris, die 't avontuur zag gebeuren, en ze plette 'r neusje tegen de ruit, om beter te zien: ‘hoe is 't mogelijk, dat zoo'n griezel dames-bezoek krijgt...’ Maar 't prikkelde toch 'r nieuwsgierigheid. En zij was de eenige niet. |
|