De moord in de trein
(1925)–Herman Heijermans– Auteursrecht onbekend
[pagina 17]
| |
Waarin iets naders over den auteur Hans Thyssen, lid van de vereeniging van letterkundigen.Nadat de auteur naarstiglijk zijn voeten gebaad, mitsgaders zijn teenen met 'n bot nagelschaartje gekortwiekt had, zette hij de van zijn hospita in bruikleen ontvangen teil, met nog zwakjes nadampend water, in 't verlaten keukentje - de juffrouw kwam als verstelnaaister vanavond niet voor acht uur thuis - en na zich wat thee gezet te hebben, ontbolsterde hij 't broodje met lever en dat met uitgesneden paling, die hij op de pof - 'n pof van dikwijls weken - in de Van Woustraat, alvorens tot de reiniging van de zelden door iemand aanschouwde lichaamsdeelen over te gaan, was wezen inslaan. De kleine kamer, aan den voorkant der straat, rook naar 't zenuwgedoe van een of meerdere poesen, belust op zindelijkheid, doch zonder kattenbak. Dit was evenwel een bedriegelijke impressie. Men spreekt van gezichts-be-drog, heeft voor de vergissing van den neus geen aequivaleerenden term. De zaak was deze, dat Hans Willem Adriaan Thyssen, meer bekend als Hans Thyssen, alvorens de teil met heet water te vullen, meer dan tien minuten met de vetvlekken in z'n jas en z'n vest, en dit met tien cents, contant betaalde benzine, gevochten en geworsteld had. Nu, na de rafels van z'n schoone manchetten, en die van z'n overigens gaven boord, zorgvuldig te hebben bijgesneden, en zich met z'n Gillette allerpijnlijkst te hebben geschaafd, zag-ie 'r waarlijk toonbaar, en frisch van kleur uit, omdat de mishandelde huid, inderdaad rood-gemasseerd, aan de weldadige inwerking der buitenlucht deed denken. Alvorens met z'n diner te beginnen - in 't Spoorboekje had-ie gecontroleerd dat de Fransche trein 'n Slaaprijtuig en 'n Restauratiewagen bevatte: maat- | |
[pagina 18]
| |
schappelijke droom-verschijnselen, die-ie vermoedelijk nooit praktisch zou leeren kennen - lei-ie nog de laatste hand aan z'n toilet, door uit 't Predikbeurtenblad van z'n hospita, 'n paar nieuwe papieren zolen voor z'n lekke schoenen te knippen. 't Hielp voortreffelijk, hield je voeten droog en je geest op peil. Terwijl-ie z'n broodjes met overdaad van thee gebruikte, las-ie de voordracht, die-ie dien avond, kwart voor tien in Dordrecht zou houden - 't eerste deel van den avond droeg 'n bekend cabaretzanger voor - nog eens door, voorzichtig happend en soppend, om weer niet opnieuw met benzine te moeten beginnen 't Was de omgewerkte, humoristische geschiedenis van 'n familie, die met alles op één dag Pech had, 'n geschiedenis, die-ie voor 'n Verzekering-maatschappij, op vereerend verlangen, geschreven had, en die 'r bij de Nutsdepartementen, die voortreffelijke, geestelijke waar importeerden, als koek inging. Klaar met z'n diner, en met 'n eenigszins raar gevoel in z'n maag, omdat de paling in dezen agregaatstoestand minder met de hoeveelheden zoete thee harmonieerde, stak-ie, hoestend en z'n neus snuitend, 'n pijp op. De kille vroeg-avond omtriestigde 'm. Daar zat-ie nou in z'n sjofele kamer bij z'n boeken, de reeks boeken, die-ie zelf geschreven had, en nou was-ie wéér in den behagelijken kringloop van 't Leven, in 'n periode van nog niet eens behoorlijk warm eten, getrapt. Welke andere misdaad had-ie begaan dan fijntjes-rustig z'n fantasieën te willen uitleven? Je kon je koninklijk-trotsch voelen, maar daar had je omgeving lak an. Nou hinkte je voort als 'n arme edelman, die zich als Jockey verhuurde of per duizend geschreven adressen betaald werd. Binnen de wanden van je kamer voelde je je nog wel 'ns. 'r Buiten was je 'n aftandsch koetspaard, dat in den regen op 'n vrachtje stond te wachten. ‘Als 'k ooit’, sufte hij voor zich uit, en weer be- | |
[pagina 19]
| |
grijnsde 'm de gedachten, toen-ie behagelijk met z'n voeten in de teil had gezeten en de glimlach der Duivelsche Verzoeking over 'm was gekomen: ‘als ik ooit m'n slag kan slaan, al moet 't over lijken heen, houdt niemand me tegen... Ik deug niet voor slaaf!’ Toen lei-ie 'n briefje voor de hospita neer: ‘Reken vannacht niet op mij. Ik moet 'r op uit. H. Th.’, en stapte met zachtjes-aan toch weer klukkende voeten door de windvlagen heen naar 't Centraalstation. Voor 't huis van Josephus Bok, den directeur van de All-Risk, stond 'n auto. Den man, die 'm pas wat had laten verdienen herkennend, groette-ie en zei zacht: ‘Dag idioot!’ Merkwaardig dat ze mekaar allebei zoo aanvoelden, en nog merkwaardiger, dat-ie in denzelfden trein met ze reisde. |
|