| |
| |
| |
Zesde kapittel.
Loek's geschenk.
Maar toen ze 'm even later bij 't instappen hielp - en in de auto over 'm zat, zocht-ie terwijl de boomen van den landweg voor-bijschoven 'r hand, en, zonder wilsbedwang na de ellendige spanning van den nacht, begon-ie te snikken, zonder zich voor 'r te geneeren, en zonder dat-ie last van 'r opbeurinkjes had.
Achterover leunend, sliep-ie met wijd-open oogen in, zoo stevig en heerlijk, dat-ie van de onder-wegsche tollen niets merkte, zelfs door 't geblaf en geraas bij den Prof niet wakker werd.
De auto stond midden in 't groen van den voortuin stil.
De papegaaien van den kwakzalver, die in 't malsche zonnetje in de groote kooien krakeelden, lieten zich aan de nijptang-bekken langs de tralies glijden, schreeuwden, scholden, lachten - Joep sliep. 't Daglicht hinderde z'n doode oogen niet - de visioenen van 't ontzaglijke waren verwaasd, òòk gestorven.
| |
| |
- Den heelen nacht is-ie opgebleven, lei Loek den geneesheer fluisterend uit: en de onverwachte dood van 'n kindje van den huisbewaarder schijnt-ie zich èrg te hebben aangetrokken.
- Zoo, zei de geleerde kwalijk-gehumeurd, omdat-ie de verpleegster te woord moest staan - en in zonderlinge verlegenheid, 't praten met vrouwen sinds jaren ontwend, plukte-ie met wriemelende vingers ergens in de buurt van z'n rooien pluisbaard, zonder de stoppelhaartjes te pakken te krijgen.
- Laten wij twee 'n oogenblikje met elkaar praten, begon Loek, langs de grasbanden opwandelend: praten vóór meneer wakker wordt - zoo'n gunstige gelegenheid vinden we geen tweede maal....
- Ik hou heelemaal niet van praten, antwoordde de Prof gezellig: ....'k zal zoo vrij zijn meneer....
- Dat kunt u straks doen, hield Loek 'm tegen - 'm belettend Joep wakker te maken: ....ik móét met u spreken.
- Moet.... Moet.... Moet...., verweerde de ander zich met ingehouden wrok: dan móét u maar 'ns terugkomen, hè? - 'k heb geen seconde te missen....
| |
| |
'k Zal nièt terugkomen - en we praten nù, zei Loek gedecideerd: meneer heeft me alles van uw proefnemingen verteld....
- Jawel.... Jawel, glimlachte de geleerde onprettig - hij was 'n paar jaartjes te oud, om zich te laten beetnemen - 'n eere-woord verbrak geen gentleman, en Joep vertrouwdere volkomen.
- Ik weet van de katte-oogen, van de paarde-oogen...., wilde zij vervolgen.
- Zoo, beet hij bevend van drift af: zoo-zoo! Uitstekend! Wat 'n uitgezochte gemeenheid! Wat 'n infame kerel! En denkt u dat 'k zoo'n individu nòg eens zal helpen?.... Niet voor al 't goud van de wereld.... Dat is 't toppunt!’
De ouwe kop met 't rimpelig, verschrompeld vel was paars geworden - de aeren stuipten of ze 't gelaat uit wilden, en omdat de wilde-wingerd-baard met z'n halfbruine, half-roode herfst-tinten 't onbeminnelijk geheel met vinnige pieken omlijstte, was 't bij z'n heftigen uitval - ongerekend 't eene blauwe en 't eene zwarte oog - waarachtig om bang te worden.
Loek glimlachte.
- U is grappig, zei ze gemoedelijk: en 'k had dien allergeweldigsten uitbrander 'n
| |
| |
beetje berekend.... Gelukkig heb 'k, geloof 'k, 'n middel om u 'n béétje te verzoenen.
- Zoo, gromde de Prof, de wenkbrauwen zoo nijdig fronsend dat ze als reuzesprieten van z'n voorhoofd weken: 'k ben naar je middel absoluut niet nieuwsgierig - absoluut niet - rij maar weer gerust met je auto en je onbetrouwbaren patiënt weg, juffrouw!....
- Dat zal 'k over 'n paar uur, als u klaar is, bleef ze glimlachen: meneer heeft me óók verteld, dat u 'r naar snakt, om 'n levend mensch met gezonde oogen te ontdekken, die bereid is....
Verrast stond-ie stil, de jonge pleegzuster met z'n afwijkende, ongelijke pupillen bestarend.
- Kom!, zei-ie stug: ....ik heb geen tijd - en 'k hou niet van nonsens!
Even liepen ze zwijgend. Z'n plompe onverzorgde schoenen gingen naast haar gelakte spitsjes. De hond, naar buiten geschoten, blafte vroolijk, zwiepte in z'n uitgelatenheid stofwolken uit den door de laaiende zon gedorden grond. In de gele, bestoven blaren stoeiden musschen - de kiezelsteentjes praatten onder hun voeten - de papegaaien keven met schorre schreeuwen.
| |
| |
- Als ù 't aandurft - en 't zéker lukt, zei ze 'r arm door den zijne stekend - of ze 'm jaren kende -: durf ik ook! - Dat met dieren schijnt niet te kunnen - de mijne zijn best....
- Nonsens, herhaalde hij: 'k denk 'r niet aan!
De vrouwenhand op zijn arm - 't ongelooflijk voorstel brachten 'm radikaal in de war. Al z'n theorietjes over de vrouw - die de natuurlijke vijandin van den man was, die enkel geboren leek om 'm in z'n breedheid en goedheid, te nèkken, te plagen, 't leven te verkorten - al z'n haat en minachting tegenover die schepsels, gelijk-ie 't Joep bij herhaling duidelijk had gemaakt, leien door de simpele woorden van de eene, die bereid was 'r gezonde oogen aan 'n man af te staan, ondersteboven. Als ze 'm nièt voor de mal hield, als ze 't méénde, zat 'r iets dwars....
Van achter 't villaatje kwam de auto met den slapende weer in 't zicht, toen ze dringender aanhield.
- Luister nu eens, zei ze snel, omdat ze Joep zag bewegen: 'k geloof dat 'k 't voor hèm over heb....
- Waarom?, vroeg-ie bot - 'r was
| |
| |
meer van 't leven, in de jaren dat-ie langs chemischen weg leven had willen verwekken, aan 'm voorbijgegaan, dan-ie zelf snapte.
- Omdat.... omdat, aarzelde ze....: omdat 'k dat prèttig voor hem zou vinden.
- Larie - nonsens, definieerde hij kiesch. - .... Misschien zal 'k me ook gelukkig voelen - als 'k niet zie, zei ze - en omdat 'r stem raar dee, begon de geleerde te begrijpen.
- Jij bent driekwart idioot, gromde-ie, uit plots wellende sympathie nijdig z'n arm terugtrekkend: de lummel is geen van jouw wimperhaartjes waard....
- Dat kan ik beter beoordeelen, Professor, zei ze zachter pratend, nu ze dicht bij de auto kwamen: en in elk geval of-ie 't waard is of niet - ik zou 'm graag gelukkig zien - en voor u is 't 'n wetenschappelijke proefneming.... Ja?.... Ja?
- Nee, zei-ie onaangenaam hard - zoo hard, dat Joep in de auto gaapte of-ie wakker werd: ‘nee en nog 'ns néé! In de eerste plaats is 't abnormaal-onwetenschappelijk om 'n man door vróúwe-oogen te laten kijken - in de tweede en voornaamste plaats: lijk jij me door je verkikkerd zijn
| |
| |
op dàt mensch ongelukkig genoeg!....
- Zachies wat, smeekte ze wit van schrik door z'n groven uitval.
Ze gingen de auto langs - nog sliep Joep - maar 't leek of de geopende paar-de-oogen 'r fixeerden....
- As je 'm met geweld nièt meer zien wil, praatte de Prof ingehouden: hoef je toch waarachtig niet zulke dolle middelen te gebruiken! Met jouw oogen in z'n hoofd, wordt-ie de vijand van zichzelf èn van jou! 'k Vergeef 'm de kateroogen nòg niet.... Nee!
- Wat ù 'r achter zoekt, bestaat niet, sprak ze weifelend.
- Jawel. Nonsens. Over je verliefdheid kom je heen - je ben jong genoeg, schepsel!
- Ik ben niet verliefd - in de verste verte niet....
- Dan ben je zeldzaam-ontoerekenbaar, zei-ie stevig.
- Ik hecht niet zoo héél veel aan 't leven, praatte ze, afwezig: 's nachts als niemand me ziet, voel 'k me dikwijls 't gelukkigst - 'k heb nog nooit gebeden of 'k vond troost....
- Heb jij 'r 'n flauw besef van wàt blind-zijn is?, vroeg-ie snauwend: nee natuurlijk! Hoe kom je dan op je misdadigen inval?
| |
| |
- 'k Heb 'm 'n jaar verpleegd.
- Nonsens!.... Denk 'r niet aan!’ zei-ie kwaadaardig: dat zou 'k niet doen als je z'n vrouw was. En dan - hóúdt de ezel van jou?
- Nee - we denken geen van twee aan wat ù denkt - van houden bij hem òf bij mij is geen sprake - geen sprake....
- Zoo - zoo, zei-ie nijdig, voor zijn doen zonderling opgewonden: en àls - àls - versta me wel: àls ik de nonsens uithaal, om jouw voortreffelijke oogen in zijn léég hoofd te enten - mag hij 't wéten?
- Nee, schrikte ze: dàt mag-ie juist niet!
Even liep-ie in nadenken - toen kwam 'r 'n lichten in z'n oogen - of-ie moeite had niet te lachen.
- Ik doe 't, zei-ie nijdigjes: als ik 't 'm nà de operatie zeggen mag - en anders doe ik 't beslist niet....
- Waarom staat u 'r op?, vroeg ze.
- Omdat 'k jou niet als blinde aan je lot over wil laten, redeneerde-ie: wanneer-ie 't nà de enting hoort, zal-ie voor je dienen te zòrgen, wat? Of wou je met 'n bedelnap langs de huizen gaan, hè?....
- Goed, zei ze, voor zich uitstarend,
| |
| |
recht de wild-brandende zon in, de zon die losbandig de groene boomtoppen schroeide, de zon die de oogen, die ze op 't punt was te offeren, grimmig pijnlijk dee steken: goed.... als hij ziét.... mag-ie weten dat 't de mijne zijn, zooals-ie 't van de dieren wist....
- Als 'k jou eerder had gekend, zei de Prof, had 'k je 'n ringetje aan elk van je vingers gestoken.... En avant!
Glimlachend ging-ie 'r voor in de studeerkamer, Daar drong-ie nog 'ns aan of ze wou. Daar deed-ie 't zelfde als destijds met Joep - onder de watten met chloroform raakte ze 'r bewustzijn kwijt.
En met den eersten teederen glimlach op z'n gezicht sinds jaren, druppelde-ie 'r langzaam-tellend de medicijn-druppels in de oogholten, die 'r de komende weken kunstmatig-blind zouden maken.
Dat vréémde schepseltje voor goed in 't duister zetten - daar dacht-ie geen duizendste seconde aan.
Toen, norsch, ongeduldig, ging-ie naar de auto, schreeuwde Joep wakker.
En terwijl 't verpleegstertje naastan in diepste bewusteloosheid lei, nam-ie den patiënt voor de derde maal onder handen.
| |
| |
Die kon 't voorloopig met 'n paar fiksche, deugdelijke honde-oogen stellen....
- Klaar, sprak de Prof als 'n kappersbediende zoo hoffelijk, en Joep 'n glas frisch water overreikend, om 'm op streek te helpen, reciteerde-ie vergenoegd 'n paar Mephistophele'sche brokken, die 'm nog in de ‘keel van z'n geheugen’, gelijk-ie grinnekend beweerde, waren blijven steken.
Met den beschermenden bril voor de oogen, zat Joep, zonder 'n woord te praten.
- Dus 't was je voornemen 't zonder me te stellen? vroeg de zonderling.
- Ja, zei Joep: als 'k nòg langer door die hitte-oogen gekeken had, zou 'k gek zijn geworden.
- Vriend, lachte de ander: de wetenschap heeft elke kwart eeuw àndere grenzen.... ‘Ein jeder lernt nur, was er lernen kann; doch der den Augenblick ergreift, das ist der rechte Mann’ .... 'n Paard ziet waarschijnlijk geenszins ongewoner dan wij.... Ik kon je wel oogen inzetten - geen daarbij behoorende paardehèrsenen.... Heb 'k ooit beweerd dat ik 't in m'n macht had je normaal te laten zien door diere-oogen?.... En vond je zelf 't halve ei niet beter dan
| |
| |
'n leege dop?.... Ik persoonlijk neem de dolste proeven, M'n eene oog dat 'k tijdelijk met 'n honde-oog verwisselen wou, ben 'k voorgoed kwijt - m'n stupiede dog, die met 't mijne patent zag, heeft in z'n ouwe erfelijk-belaste rancune met 'n kat gevochten, die 't 'm raak uitgekrabd heeft.... Je malle klachten van alles geweldig vergroot te hebben gezien en de ridikule nonsens van je kinder-verliefdheid, zijn me niet dàt, nee niet dat waard, meneer!.... Weet je wat ìk 'n heelen dag, 'n dag om te zoenen, volgehouden heb?
- Erger dan dat kàn 't niet geweest zijn, zei Joep down bij de pijnigende herinneringen.
- Hahaha! lachte de geleerde: erger dan wat ìk, met 'n glimlach - mèt 'n glimlach, meneer - volhield, is in geen hemel, geen hel denkbaar. 'k Had me voor de variatie 'n paar kunst-oogen, die met 'n Röntgenapparaat in verbinding stonden, vervaardigd.... De draagbare batterij droeg 'k in m'n zak.... Vier-en-twintig uren zag 'k de heele wereld, mensch en dier, door X-stralen, door X-stralen, meneer! Kun jij je daar 'n voorstelling van maken?.... Niet alles ‘buitengewoon-vergroot’ meneer - maar
| |
| |
alles van z'n vleesch en kleertjes ontdaan - straten vol geraamten, meneer - stoepen met zich verdringende geraamten, meneer - enkel knokels, kinnebakken, doodskoppen, grijnzende gebitten - enkel skeletpaarden, meneer - honden van ruggegraat en botjes - vogels van mergpijp en kootjes, meneer!.... Daar heb ik me 'n dag en 'n nacht mee vermaakt.... 'k Zag precies wat ze in d'r beurzen hadden.... 't Was 'n levend kerkhof, 'n makabere optocht, 'n anatomische maskerade, 'n marionettenspul van magere Heinen en niet van mekaar te onderscheiden clowns!.... En geestig als dat door mekaar krielend skeletten-gedoe was, meneer! In hooge mate amusant! Ze dachten allemaal, de een al harder dan de ander, de een al zekerder dan de ander, dat ze leefden! Als je 'n knokel-collectie met zwarte metaalstippen en 'n zwarte metaallijn opzij, met in maat gaande beenen, zag bewegen, kon je wetenschappelijk-zeker gissen, dat 't 'n soldaat of 'n politie-agent was. De grootste moeite had je de vrouwen van de mannen apart te houden - alleen de donkere, van de hoofden afstaande zwarte plekjes, waar oorknoppen en diamantjes zaten, maakten 't 'n beetje makkelijk....
| |
| |
En de geraamten, die op 'n paardegeraamte zaten of met 'n honde-geraamtetje kuierden, waren kostelijk, kostelijk, meneer!.... Dat zou jóú nòg angstiger gemaakt hebben dan je gestorven portierskindje, hè? - ik vond 't 'n voortreffelijk uitstapje, 'n paar uur philosophie en action, meneer, 'n kiek van de zoogenaamde eeuwigheid....
- En u heeft 'r maar zóó kort van geprofiteerd, merkte Joep op - als-ie van 's mans magische kunst zelf geen proefjes genoten had, zou-ie 'm op dat moment voor 'n luguberen grappenmaker of 'n krankzinnige hebben versleten,
- Dat hing niet van mezelf af, amice, besloot de Prof z'n souvenirs: ‘'k had m'n uitstap in dat onvermoede, over-curieuze land, dat mogelijk door bestaande dier-variaties inderdaad dagelijks zóó waargenomen wordt, waarlijk nog voortgezet, als 'k me niet onmogelijk voor de samenleving van vleesch en bloed had gemaakt! Om de seconde bonkte 'k tegen iemand, wiens proporties 'k door de bescheidenheid van z'n botjes niet taxeeren kon, op. De grootste en resoluutste bierbuiken verwaarloosde 'k. Toen, bij 't uitgaan van 'n kerk, raakte 'k zoo in christelijk gedrang, vergiste 'k me zoo
| |
| |
zot en zoo ergerlijk in de dimensies der vergeestelijkte lichamen, dat 'k om niet voor dronken versleten te worden, ongemeen haastig 'n rijtuig met 'n geraamte-rossinant en 'n knekel-koetsier nemen moest, en hier dadelijk weer m'n ééne mensche-oog en 'n ander van 'n jonge ree op de traditioneele plaatseninsereerde, in waarachtig zelf behoud. Intusschen: 't was buiten-, buitengewoon belangwekkend en leerzaam.... Als je ook 'ns de proef wil nemen?
- Dank u wel, zei Joep, minder door 't ongezellig verhaal dan door 't schitterend opleven der eigen oogen wonderbaarlijkopgemonterd.
Zóó, als op dit moment, in de grijze kamerschemering, had-ie noch met de kateroogen, noch met die van den hit gekeken. De gewoonste dingen zag-ie gewoon, in de verhouding van vroeger, in dezelfde grootte, dezelfde zekerheid* Ze lichtten niet, toen-ie zich in 'n spiegel bekeek - ze lieten 't sluiten der leden zoo gemakkelijk als met eigen oogen toe. O, als 't ditmaal bereikt was, als-ie niet meer de aandacht trok, niet meer door monsterachtige afwijkingen gekweld werd - weer 't ouwe, nooit geweten geluk terug had gekregen....
| |
| |
- Ik zal dezen keer uw wenken onvoorwaardelijk in acht nemen, professor, zei-ie, den man nu voor 't allereerst, als mènsch ziend - den kop met de rooie haren, den verwilderden baard, de tweesoortige oogen -: 'k zal zóó trachten te leven, zoo met in-achtneming van alles, dat me geen accidenten meer gebeuren....
- Uitstekend, zei de ander droogjes: want ik heb je 't allerkostbaarste, 't met geen miljoenen te bereiken, in je oogkassen gezet - en niet van 'n dier....
- Niet van 'n dier?
- Nee - vriend.
- Ach kom, lachte Joep: 'k zie toch met die uitnemende oogen, dat 't geen kùnstoogen zijn!
- Dat zijn ze ook niet - ze zijn van 'n mènsch....
- Van 'n mensch, zei Joep, met 'n schrik die z'n hart stil deed staan:.... van 'n mensch....?
- Mensch - homo sapiens, vertaalde de Prof: derhalve heb 'k me daarstraks met de bewering dat ze niet van 'n dier waren eenigszins vergist....
- Heel aardig! lachte Joep, uit z'n alles vervloekende stemming weggerukt - in 't
| |
| |
geschemer der studeerkamer, waar ieder ding kleurloos leek, maar innig van montere werkelijkheid tot 'm kwam, was-ie 't gruwelijke van den nacht, de foltering der lange, zware uren, z'n haat en opstanding, als 'n plots doorstane ziekte kwijt....: heel aardig, professor - laat 't van 'n mensch of van 'n dier zijn - van 'n ezel of van 'n voorwereldlijk schepsel! - jij ben 'n genie - en ik zie zoo zonder stoornis, zoo magnifiek, dat 'k je om je hals zou kunnen vliegen!.... Als je 'n vrouw was, déé ik 't....!
De lust van 't weer in 't daglicht léven, maakte 'm dronken - de handen van den geleerde schudde-ie, of-ie ze uit de gewrichten zou trekken.
- Meneer, zei de Prof, zoo kalm of-ie over 't weer praatte:.... ik hou je nièt voor de gek.
- Ja - ja - hij is goed!
- 'r Wàs iemand hier, die zich voor je interesseerde - die meelij met je getob en geklaag had, die aanbood, bij wijze van proef....
- Die wat - die wat? viel Joep hem in de rede.
- .... Háár oogen aan jou af te staan....
| |
| |
- Ach kom! .... Ach kom!’ zei Joep, nog altijd aan 'n fumisterie denkend.
- Je hoeft me niet te gelooven, meneer - je krijgt 'r dadelijk zelf te zien - ze is hiernaast....
- Wie....?
- Dat verpleegstertje van je....
- Loek! Loek?....
- Dat zal wel - 'r naam heb 'k niet gevraagd....
- Heeft die zich aangeboden - om - om....
Daar moest-ie bij gaan zitten - daar begon de wereld bij te draaien.
- Die wou met geweld met je oversteken, meneer....
En heb je dat gedaan, meneer? viel Joep driftig uit.
- Ja, meneer....
- Dus dan is Loek - dan is Loek.... hakkelde Joep.
- Blind...., zei de Prof bot: en pro forma - uitsluitend voor den vorm heb 'k 'r 'n paar niet zeer deugdelijke oogen, die 'k nog in voorraad had, maar die waarschijnlijk geen sikkepit deugen ingezet.....
- Op je eerewoord? - Lieg je niet! zei Joep, hijgend opstaand.
| |
| |
- Op m'n eerewoord, als je dàt van iemand die van eer weet heeft, par maniere de complaisance hebben wil - ze hééft haar oogen aangeboden, hààr oogen, meneer - en jij ziet, loog de Prof, zonder te liegen.
- Dat accepteer 'k niet - màg 'k niet accepteeren, heftigde de patiënt.
- Zeg 'r dat zelf, zei de Prof, de andere kamer in gaand en de deur achter zich sluitend.
Bij de slordige uitstalling van retorten, kolven, reageerbuizen - bij de glimmering der toestellen en 't zwijgen der genarcotiseerde dieren op de vivesectietafels, liep Joep op en neer - onder den indruk van wat de cynische kerel 'm verteld had - en 't niet geloovend. 't Kon niet Loek zich voor hèm offeren - Loek 't noodlot, dat hem radeloos gemaakt had, met zulk 'n eenvoud en berusting, aanvaarden - waarom? - waarom? - Nee.... 't Was 'n unfaire, leelijke, minne en minderwaardige grap van den Prof.... 't Lag 'r dik bovenop.
Want als één mensch zoo iets heroisch voor 'n vreemde dee, zoo iets doen kòn - dan zou de zonderling die hem weer tot daglicht gebracht had, zulk een ont- | |
| |
zettend offer niet met 'n paar oogen die geen sikkepit deugden, gelijk-ie 't pas had gezegd, beloonen.... Dus of 'n ongepaste grap - òf - òf - indien Loek 't ongelooflijke had bestaan - zou-ie 'r met àndere, met dier-oogen, die ook hij had leeren kennen, zien - en in dat laatste geval was ze 'n heilige, had ze 'm dat jaar met 'n liefde, 'n bovenmenschelijke liefde, die-ie niet vermoedde, verpleegd.
- Ziezoo, zei de Prof, door 'n andere deur binnen komend: ze wacht je in de auto:.... ze was nog wat ellendig door 't chloroformeeren, moest ook natuurlijk 'n deuntje huilen, omdat 't 'r tegenviel, hum - hum! - au revoir....
- Ik dank u zeer, zei Joep, bedwongenhartelijk - wat drommel, wat had de man 'r aan, 'm na de nieuwe weldaad, voor de mal te blijven houden! -: ik dank u meer dan 'k zeggen kan....
- Jawel! Jawel!
- Maar dat van m'n pleegzuster had achterwege kunnen blijven....
- Zoo, zei de geleerde, den patiënt uitlatend.
Door de koelte der gang kwamen ze in 't voortuintje, waar de auto stond te puffen.
| |
| |
Loek zat op 'r ouwe plekje, 't hoofd gebogen, de handen gevouwen. En toen ze 't grint hoorde kraken, keek ze naar de zij van 't geluid.
Ze glimlachte - bang voor wat-ie zou zeggen - glimlachte in verlegenheid.
'n Man zùlk 'n offer brengen, was dien man alles, àlles plots uit-vertellen wat je in eindelooze nachten over 'm gedacht en gevoeld had.
Dat behuiverde 'r, nu ze z'n voetstappen zóó dichtbij wist.
Dat gaf haar 'n schaamte-sensatie, deed 'r handen in beschermenden greep naar 't verpleegsterskleed, dat ze nóóit meer noodig had, tasten - deed 'r zenuwtrillend glimlachen....
Als de auto véérde, stapte hij in, zou ze z'n dank, dien ze niet wilde, niet verlangde, moeten aanhooren - aanhooren in den nacht, die z'n verschrikking voor 'r verloor, nu ze zijn onstuimige blijdschap voorvoelde.
Hij, buiten, voor het glas van de auto, keek 'r aan, voor zoover-ie in 't felle zonlicht kon kijken.
Hij zag 'r met de geopende oogen glimlachen - de snakerij, de clownerie, de mauvaise plaisanterie!
| |
| |
- Professor, professor, lachte-ie: 'k was 'r háást in gevlogen....
- Was je dat háást? vroeg de ander grimmig: zoo - dat had me voor je gespeten....
Uit z'n humeur opende-ie de auto-deur, en Loek 'n hand toestekend, zei-ie met 'n ongewoon-mènschelijke stem: ....Daar komt m'n hand, zuster.... Als jij me ooit noodig heb, al is 't midden in den nacht, sta 'k voor je klaar - onthou dat!.... Jij ben de éérste vrouw, die 'k in mijn beetje leven ontmoet heb....
Zich aarzelend omdraaiend om de toegestoken hand te drukken, antwoordde ze zacht:
- Dank u - dat is hartelijk van u.
- Tot ziens, professor, praatte Joep, vergenoegd instappend.
- Dàt weet ik nog niet, gromde de geleerde, weer heelemaal in z'n klassieken nijdigen toon.
- Wéét u dat niet?
- Nee vriend - jij heb je gepermitteerd aan mijn verzekering te twijfelen -' jij geloofde niet dat deze voortreffelijke dame op 't moment voor jóú blind is geworden - ik wil en zàl je niet meer ontvangen!.... Vooruit chauffeur!....
| |
| |
Met 'n in drift paars geworden kop bleef-ie naast z'n hond staan, terwijl de auto zich in beweging zette - en zoo zag Joep 'm inderdaad - of de woorden 'n profetische beteekenis hadden - voor 't laatst.
Maar aan niets van den man dacht-ie op dat oogenblik.
Zich heftig naar Loek wendend, vroeg-ie:
- Is dat wáár, zuster - liegt-ie nièt - heb jij je oogen....?
Ze knikte, timiede, als in schaamte.
- Heb ik jóúw oogen....?
Weer knikte ze.
Toen, met trillende lippen, stak-ie 'r 'n bevende, laffe hand toe.
Die zag ze niet.
In éen zelfde doode richting staarde ze voor zich uit - met den pruuden glimlach, die op 'r gelaat scheen gestold.
En omdat-ie nu eindelijk, eindelijk geloofde - omdat-ie aan 'r houdingloosheid - door de oogen, die eens de hare waren geweest, zag - hoe hulpeloos ze aan de schokken van de auto overgeleverd was, greep-ie 'r kleine, witte hand, en zonder 'n woord, 'n klank te vinden, drukte-ie 'r z'n lippen op, zoo innig en in diepste
| |
| |
verrukking, of 'n goddelijke openbaring tot 'm gekomen was.
Zij, de blinde oogen vol tranen, zei niets.
Ze hàd 'm alles gezegd wat 'n vrouw 'n man zeggen kon - meer dan 'n vrouw zeggen mocht.
|
|