| |
| |
| |
Derde kapittel.
De familie Equidae helpt.
Den heelen nacht had Loek in 'r kamer gezeten - telkens de deur geopend of ze 'm niet thuis hoorde komen - telkens bij de weggeschoven gordijnen, met 't heet voorhoofd tegen de ruiten.
Z'n stap door de gang had ze gehoord - z'n gesluip door den tuin benee gezien.
'm Terughouden, 'm aanroepen dòrst ze niet - na de opwindende scène in de kleine werkkamer.
Als 'n koortsachtige droom was alles aan 'r voorbij gegaan - 't bezoek aan den wonderdokter - z'n glimlachen in de auto - 't monsterachtige lichten der oogen in de vestibule - 't gebeurde in 't kamerduister.
Voor 't raam had ze 't dag zien worden - 'n glanzend-jonge dag van teeren nevel, violette zon, bleek-zilverend groen aan de boomen en struiken.
Toen - bij de eerste weelde-wiegeling langs de stores - in de kwellende stilte van 't huis, triestig, vermoeid, had ze 'r koffer gepakt, zeker wetend ze niet langer
| |
| |
zou blijven, dat ze voor al 't goud in de wereld niet blijven kòn, nu 't vijandig licht in z'n oogen 'm zonder bezinning uit z'n huis - naar de vrienden, die 'm hadden laten slippen, zóó toen-ie hulpeloos was, had gerukt.
Z'n stoel aan de ontbijttafel bleef leeg.
De vingers in de ooren, om niets in de stilte te hooren, begon ze 'r gebed, 't gebed dat door 'r gejaagdheid geen vorm aannam.
De telefoonschel in de werkkamer schokte 'r op.
't Politie-bureau. De politie!
Hakkelend, nauwelijks wetend wàt ze antwoordde, zei ze ja en nee op wat de beambte vroeg.
En, in de kleeren, die nog niet van 'r lichaam waren geweest, zat ze 'n oogenblik later in de auto om 'm af te halen.
Van de ontmoeting had ze de luguberste voorstellingen - Joep doodsbleek, met 'n verhavend gezicht.... Doch toen ze 'm in 't wachtlokaal van de agenten wel met 'n paar gekleurde oogen, maar overigens allergemoedelijkst bij 'n reus van 'n kom koffie, en in zwaar geredeneer met den dikbuikigen majoor, zag zitten, speet 't 'r, dat ze zich
| |
| |
zóó ongerust over 'n man, die 'r niets interesseerde, gemaakt had.
- Zuster, zei de majoor: we hebben meneer vannacht in zijn eigen belang logies gegeven, omdat de bende op straat 'm niet met rust liet - en omdat we natuurlijk niet konden ruiken, dat 't meneer was.... Anders zouen we meneer met 'n rijtuig thuis hebben gebracht....
Het was 'n hoffelijke, blijkens 't nog niet vernietigd verbaal, inderdaad zeer correcte uiteenzetting van 't nachtelijk incident.
Joep glimlachte zuur.
De tot spleten genepen pupillen van z'n oogen keken tusschen de gezwollen, in 't zalfje van aan 'n politie-boterham ontkrabde margarine, glimmende oogleden, naar de zij der brave Loek, die 'm met 't ochtendgloren verlossing bracht.
- Dag zuster, zei-ie zoo gedwee als 'n na gespijbel 't huis insluipende schooljongen: 't is mis voor vandaag - m'n oogen zijn met iets ònzachts in aanraking geweest.
- Dat zie 'k, zei ze, onwillekeurig zoo droog, dat 't heele wachtlokaal in 'n lach schoot.
Daar niet aan meedoend, omdat-ie geen
| |
| |
begrip van de dekoratieve versiering bij z'n neus had, slurpte Joep de reuzekom leeg - slokje voor slokje, om z'n gastheeren te plezieren.
Toen, aan haar arm - 'r buiten kon-ie op 't oogenblik allerminst - door portiershanden behandelde katte-oogen waren zwakjes op daglicht aangewezen - stapte-ie weer in de auto, zonder dat de welopgevoede chauffeur 'n oog voor de oogen zijns chefs over had.
- 't Spijt me, sprak-ie met galgenhumor: dat 'k op 't moment uw gezicht niet zien kan, zuster.... U denkt misschien onjuiste dingen....
- Ik denk, dat u dadelijk onder ijscompressen moet, zei ze, de opkomende kleuren van 'n regenboog tusschen z'n wenkbrauwen taxeerend: heeft u gevochten?
- Ik niet - ik niet, lachte-ie, in 't prachtigst humeur: tenminste niet voor zoover ik 't me herinner - 'k weet alleen positief, dat 'k ongemeen-geruimen tijd de rechte lijn van 'n tramrail gehouden heb, en zoolang je dàt in je macht heb, ben je niet tè sterk après boire.
Den heelen morgen bleef-ie op die manier opgewekt doorslaan.
| |
| |
De nachtwaker kreeg 'n schrobbeering - ook 't keukenpersoneel.
Of ze 'r allemaal goeie nota van wouen nemen dat-ie weer patent zag, en vooral tegen den avond.
Als ergens 'n paar groene oogen loerden, in 'n donkere kamer of in 't park, dan wisten ze wiè in de buurt was!
De zonneblinden voor z'n werkkamer liet-ie sluiten - de gordijnen trok-ie dicht, om zich weer heelemaal aangenaam als 'n kat in 'n nièt-vreemd pakhuis te voelen.
Maar tot 't volkomen-aangename kwam 't niet.
Ook 'n kater met blauwe oogen - zei-ie in z'n spot tot den stoel, waarin zij òp van 't nachtwaken en down door de dingen waaraan ze dacht, achterover leunde - ook die oogen, pleegden minder zuiver te functioneeren, na 'n tocht over 'n tramrail.
Bij 't getemperd lampje aan z'n schrijfbureau, probeerde-ie Georgette 'n brief te schrijven.
De pen kraste, hij zuchtte. 't Lukte niet.
- 'k Ben katterig, klaagde-ie: 'k ga 'n paar uur rusten.
En dat deed-ie. Tegen den avond, uitgeslapen, sloot-ie zich weer in z'n kamer op.
| |
| |
De pen zuchtte nog harder dan hij - 't werden geen tien woorden.
Met gebalde vuisten, wanhopig-kreunend, liep-ie op den tast van den eenen hoek naar den andere.
't Bleef bijna nacht.
Van den zilveren doodskop zag-ie nauwelijks 'n tinteling.... De ellendeling van 'n portier!.... De schobbejak!....
Toch, toen zij 'm gezelschap kwam houden - te trotsch om zich gewonnen te geven, trachtte-ie onverschillig te babbelen.
Maar met 'r fijn-vrouwelijk sentiment hoorde ze dat-ie overstuur was - en 't phosphoresceeren, waarvoor ze eerst zoo schrikkelijk bevreesd was geweest, - zocht ze vergeefs.
- Ziet u beter dan gisteravond? vroeg ze aarzelend.
- Natuurlijk! loog-ie: waarom zou 'k minder goed zien - alleen m'n oogleden steken 'n beetje....
- Gaat u straks uit?
- Nee....
- Waarom niet - u is den heelen dag opgesloten gebleven.... Als u Johan meeneemt....
- Nee, weerde-ie geprikkeld af: 'k dank
| |
| |
'r voor om de halve stad achter m'n hielen te krijgen, om 't lichten van m'n oogen....
- Dáárvoor hoeft u 't niet te laten, sprak ze opgemonterd:.... die lichten op 't oogenblik heelemaal niet....
Ineens, met 'n angstgolving die 'm deed duizelen, strompelde-ie op den spiegel toe.
Allemachtigste God, ze had gelijk!
De vuurkollen, die 'm den vorigen avond zulk 'n schok hadden gegeven, leken gedoofd, bleven zonder 'n schamping, zonder 'n trillende zweving....
- Nee - ze lichten heelemaal niet, herhaalde-ie mat - en de nagels perste-ie in 't vleesch om zich goed te houden....: misschien hoort 't zoo en misschien niet - 'k zal morgen dien kerel nog eens opzoeken. Zién - zién doe 'k beslist - beslist....
Terug in z'n stoel, zat-ie in verschrompeling.
Zichzelf behoefde-ie niet te beliegen.
Met 'n geduldige onderworpenheid, waarvan ze na 't gebeurde, na z'n stuitend gedoe van den nacht, niets begreep - bleef-ie luisteren, terwijl ze 'm bezig hield.
Ze las - hij speelde met de voorwerpen van 't schrijfbureau.
| |
| |
Misschien zou ze van z'n nieuwe wanhoop niets hebben gemerkt, gewend als ze aan z'n wisselende stemmingen van opgewektheid en downheid was, wanneer-ie niet bij 't gaan naar z'n kamer - als 'n kind zoo benepen - voor 't eerst sinds vier en twintig uur, 'r arm genomen had.
'm Niets vragend, zelfs geen zwak teeken van verwondering gevend, werd 't 'r duidelijk.
En met de ouwe, lieve stem van alle avonden - of de schakel zonder onderbreking geweest was - sprak ze 'r waarschuwinkjes: .... Voorzichtig.... Hier ligt 'n roe los.... Denk aan den hoek.... Nog drie treden....
Omdat-ie zich dat alles lièt zeggen, wist ze nòg sterker.
En 't weggetrapt respect leefde waarlijk weer in 'r op - enkel 'n man kon 'n wreede teleurstelling zóó maskeeren.
De slaapkamer-klok had nog geen vijf geslagen, toen-ie zich door Johan liet kleeden.
Zonder geduld om te ontbijten, reed-ie 'n half uur later uit.
De huisknecht zat naast den chauffeur. Meer hulp had-ie niet noodig.
| |
| |
't Werd dezelfde lange rit, met dezelfde drie keer oponthoud voor de tollen - 'n rit die 'm aangenamer leek, omdat zij geen getuige van z'n machteloosheid was.
Aan Johan's arm liep-ie 't villa-hek binnen - 't geblaf der honden, 't geraas achter de gesloten deur, deden 'm bijna prettig aan.
- Bonjour, bonjour! riep de stem van den redder vroolijk: bonjour, vriend met de oogen van m'n felis maniculata domestica angorensis! Kom je me góéd nieuws brengen?
- Nee, professor, verklaarde Joep bedachtzaam: 'k geloof niet, dat 'k absoluut methodisch geleefd heb....
- ....Methodisch of niet methodisch.... lachte de geleerde, merkwaardig-vergenoegd: dat is bijzaak, als 'r maar geen trànen in de buurt van de nervus opticus zijn geweest....
- Tranen èn vuisten van 'n portier, zuchtte Joep.
- Zoo, zoo, praatte de ander nuchter: 'k meende ook al 'n zonne-spectrum tusschen uw wenkbrauwen waar te nemen! Laten we maar eens onderzoeken....
Opnieuw waren ze in de studeerkamer met de vreemde geluiden.
| |
| |
En de toon bleef genoeglijk tot de Prof de kateroogen onderzocht en al de bijzonderheden van den nacht geslikt had.
Toen werd-ie 'n moment onheusch.
- .... Wat drommel, meneer! kwam-ie los: denk je dat 'n angora-kater oogen van guttapercha heeft? Denk je dat zulke voortreffelijke oogen de excessen van sigaretten bij hoeveelheden, van idiote tranen bij hoeveelheden, van champagne bij hoeveelheden, en van opstoppers verdragen? Had je gezond verstand je niet kunnen ingeven, dat 'n kater niet rookt, van geen waterlanders gediend is? Ken jij één huilend dier? 't Is glad mis! 'k Moest je zoo weer de deur wijzen! En als 'k 't niet doe, is dat in de eerste plaats voor mezelf. Over te veel proef-objekten beschik 'k niet. Maar 'n derden keer, om zùlke oorzaken, help 'k niet meer. Je arm! Dan probeeren we 't nog eens....
- Als ze 's nachts niet zoo óngewoon hadden gelicht, zou 't niet zijn gepasseerd, trachtte Joep zich te verdedigen.
- Nonsens, meneer! vlamde de Prof op: 'r was natuurlijk weer 'n vrouw in 't spel - en m'n meening over vrouwen ken je....
- Ik geloof....zette Joep in.
| |
| |
- Ja, ja, glimlachte de geleerde, de watten met chloroform gereed makend: ik geloof ook af en toe - af en toe -- als 'k in nièts geloof.... Daar gaat u.... Droom aangenaam....
Bijna tegelijkertijd raakte Joep in bedwelming.
Hij droomde inderdaad - droomde de luguberste verwikkelingen - worstelde in z'n narcose met gedrochtelijke olifanten en rhinocerossen, uit minstens 't steenen tijdperk - dieren met ontzaggelijke afmetingen - met slurven als boomstammen en oogen als modderkuilen.
't Was om te stikken, zooals ze met de logge pooten over z'n strot paradeerden.
- Wat 'n krankzinnige nachtmerrie.... steunde-ie, bijkomend.
- ....'n Nachtmerrie, herhaalde de stem van den Prof: ‘laat ik u dadelijk waarschuwen, dat u daarvan meer last zult hebben, omdat ik u, bij uw tegenzin in katteoogen, die van 'n nièt licht-gevende hit - 'n allerliefste kleine merrie - in heb gezet.’
Suffig, nog in de nawerking van 't doordroomde, zat Joep in den stoel.
- Ben 'k waarachtig wakker?’,vroeg-ie, geen realiteit in de dingen, die-ie in 'n ande- | |
| |
re wereld vermeende te zien herkennend.
- Waarschijnlijk, knikte de geleerde: en 'k denk dat 't dezen keer bepaald schitterend gelukt is, omdat u 't daglicht zonder overgang verdraagt. 't Eenige wat ik met menschelijke middelen niet heb kunnen veranderen, is de tekleinheid van uw oogleden in verhouding tot de vrij groote oogballen van de hit. Uw oogen totaal sluiten zal bezwaarlijk kunnen....
Joep luisterde nauwelijks.
De hand over 't voorhoofd strijkend, had-ie moeite de studeerkamer in 'r dwaze verhoudingen te accepteeren.
Vóór 't ontzettend schrijfbureau, met z'n meterhooge paperassen-stapels, zat 'n ouwelijk heer, wiens hoofd op de knoestige schouders tot 'n uitwas gezwollen scheen - 'n uitwas met lange, doorwarde rosse haren, oogen als pompoenen, 'n neus als 'n monster-knolraap en gulzige, zware, op koe-levers gelijkende lippen.
De raaf, op z'n geweldige hand, had de proporties van 'n gier - de aap op den rand van 't schrijfbureau was zoo vleezig en pootig als 'n volwassen man.
De toestellen in 't vertrek, de kolven, reageerbuizen, instrumenten, planten - alles,
| |
| |
van af de lancetten tot den rustig in slaap gekronkelden hond, was van 'n omvang, 'n massiefheid, of-ie 't door 'n voortreffelijk vergrootglas waarnam.
- En kalm aan, meneer, hernam de wonderdokter: 'n blauwe bril, de éérste uren, is wenschelijk - èn, 'k zeg 't nog eens nadrukkelijk: vermijdt allen prikkel van de nervus trigeminus - tranen zijn en blijven 't gevaar....
Een hand, als 'n vleeschkluit zoo misvormd, met vingers lomp en opgeblazen, als de grijparmen van 'n polyp, schudde de zijne.
't Was of de nachtmerrie in 'n troebelen, vadzigen, rood-bruinen nevel herleefde - of 't lichaam van den Prof de dreiging van iets onmenschelijks had - 'n kolos met molen-wiekbeenen - 'n gigant met breede, gele, sterke tanden - 'n cycloop met 'n woesten, angstwekkenden saterkop.
Doodsbleek week Joep achteruit.
- Hapert er iets aan - u ziet nog een wéinig wit,’ lachte de geleerde.
- De heele kamer - al de dingen - vooral u zèlf - lijken zoo zonderling....
- .... Zoo zonderling gróot...., viel de gigant 'm in de rede - en 't in lachen schudden van z'n buik werd 't gestoot van
| |
| |
'n blaasbalg bij 'n smidse: ....prachtig, meneer! Buitengewoon meneer! Om wetenschappelijk bij te smullen, meneer!.... Als 'k de oogen van 'n vlieg had kunnen enten - helaas, bij 'n mensch onmogelijk! - zou u bij zooveel facetten nòg bizarrer zaken observeeren!.... De natuur, meneer, is 'n wondertuin, 'n mirakelgrot, 'n hoornvan-mysterie!.... We hebben zooveel eeuwen enkel door Homo-sapiens-oogen gekeken, dat u op uw knieën voor zoo'n prachtkijk door paarde-pupillen moest dànken!.... C'est le premier pas qui coûte, meneer!.... In minder dan 'n paar dagen ben je 'r aan gewend - en als je 't niet leert apprecieeren, als je 't minder aangenaam vindt de menschen wat grooter te zien dan ze in hun kleinheid waarlijk zìjn, laat je dan 'n lorgnet met verkleinglazen maken.... In den daagschen handel zijn die natuurlijk niet, omdat iemand-die-te-véel-ziet nog geboren moet worden. Jij bent de primus....
- Ik vrees 'r nièt aan te zullen wennen, sprak Joep, pogend de oogen te sluiten, om één seconde de monumentale omgeving, 't neerdrukkend-groote van alle zijden nièt te zien - 't lukte geenszins - zooals de geleerde 'm gewaarschuwd had: de oog- | |
| |
ballen waren te solide voor de maat van zijn oog-leden -: ik vrees dat 't me te véél zal zijn....
- Merkwaardig! Ongewoon-merkwaardig! riep de reus, in z'n kolossalen stoel lekkertjes-rustig heen-en-weer schommelend: .... dat dùrft zich beklagen dat-ie te veel zien zal - na z'n maandenlang niemendal zien! Voor mijn verantwoording, meneer! En nog eens: als je voor verzetje 't normale prefereert, heb je eenvoudig 'n tooneelkijker om te draaien....
- Die bloempot lijkt 'n verscheurend dier, klaagde Joep: niets, niets zie 'k op de juiste grootte....
- Wie - wie doet dat wèl? antwoordde de ander, rook uit 'n kluiver als 'n schoorsteenpijp blazend:.... en dan die plant is 'n verscheurend dier en weik een! Ze behoort tot de insectivoren, die smakelijk vliegen en muggen eten.... Als we met 't bewijs klaar zijn, meneer, dat 'n plant positief bewustzijn èn 'n ziel heeft - kunnen de vegetariërs verhongeren, hahaha!.... En we zijn al 'n end op streek!.... Ziezoo, nu leen 'k je nog eens 'n blauwen bril - au revoir!.... En geen malligheden, jongmensch!’
| |
| |
Tot aan de auto liep-ie dezen keer mee - de auto wier ruimte Joep nauwlijks herkende.
En dat bleef den heelen rit terug met letterlijk alles.
't Werd, met de blauwe glazen voor z'n oogen, 'n tocht door 'n ongekend land - over den bodem van 'n doorlichte zee.
De boomen, stronkig, breed, zwaar van stam als in 'n oerwoud, drongen met zwaaiende knotsen den hemel in - de dunste tak stond in 'n joelende branding van loofwerk en groen.
En de struiken! Ze leken verwoeld als zeewier, algen en zeegras na 'n storm, botsten hoog-op, slierden saam, webden weer uit, klompten tot dol-vergroeide spelonken met schimmende dreiggezichten, en bij 't langzamer bewegen van de auto berstten ze op als fonteinen - en de neersmakkende stralen ketsten 't licht van de zon.
Schoot 'n boerekar langs de ruiten, dan was de slaaprig-gehurkte boer 'n gnoom uit 'n heksenland, de knokelige knol 'n verwilderde mammouth, de mestkar 'n bevreemdend, loom-wentelend gevaarte.
En de ruggen van den chauffeur en van Johan!....
| |
| |
Nooit, zelfs niet in z'n benauwendste droomen, had-ie menschen met zulke rhinoceros-lichamen gezien. De vergulde knoopen, met het wapen en de gestrengelde J. spiegelden in 't glas als dessert-borden.
Vermoeid, toch met 't zalig gevoel dát-ie zag, trachtte-ie de oogen te sluiten, en omdat dit niet hielp, trok-ie den hoed over den bril, sliep in, werd eerst voor 't slot wakker.
|
|