Glück auf!
(1911)–Herman Heijermans– Auteursrecht onbekend
[pagina 111]
| |
Eerste tooneel.
Stein, Anne.
Stein
(treedt door linkerdeur binnen, warmt zich de handen bij de vulkachel, zonder Anne dadelijk op te letten, keert zich om, als zij een boek laat vallen).
U hier?... Waarvoor?... Voor wat?
Anne
(schrikkend).
... Voor... Voor... 'k Wacht...
Stein
(kijkt haar scherp aan, zet zich in een der fauteuils bij de tafel).
Juffrouw Menzel...
Anne.
Ja, meneer...
Stein.
Als de vraag niet indriskreet is: waarom heeft ù 'n rouwjapon aangetrokken?
Anne.
Omdat... (haalt de schouders op).
Stein.
Had u bloedverwanten...? (Zij schudt lang ontkennend 't hoofd). ...'n Vriend? (Zij beweegt niet). Meer dan 'n vriend? (Zij slaat 't hoofd in de handen. Hij gaat over haar aan het bureau-ministre zitten).
Anne
(opschrikkend).
Niet in dien stoel, meneer Stein...
Stein
(opstaand).
Begrepen. Neem me niet kwalijk. Binnen! | |
[pagina 112]
| |
Tweede tooneel.
De vorigen, Machinist.
Machinist
(een rol papier overhandigend).
Asjeblief, meneer.
Stein.
Dank je. (Spreidt het papier op de tafel, bekijkt het met den ander samen). Dus, die rooie lijn...?
Machinist.
Ja, meneer. Zoo het de kooi Zaterdag om drie-uur-zeventien precies geslingerd... 'k Zag daalijk an 't opspringen van de naald dat 't spaak liep, en 'k hè-nog as 'n bezetene tegenstroom gegeven - wat de pest voor de motor is - maar an de lijn hier kè-je zien, hoe de bak met 'n vaart as de weerlicht boven tegen de bok stootte, en hoe de andere bak benee in 't water van de schacht bleef steken... As meneer één kooi later uit was gevaren, was-ie d'r ook zoo glad bij geweest as de drie-en-negentig, die in de loods leggen, of as de twee-honderd-zeventien, die nog onder de aarde zitten...
Steìn.
Twee-honderd-negentien... Je vergeet den directeur en den jongen Baumgarten...
Machinist.
Dat komt omdat...
Stein
(afwerend).
Ja, ja, 't is goed... Dus deze rol kan 'k aan de justitie overleggen?
Machinist.
Ja, meneer. En nou meneer Kerkhoven d'r niemeer ìs, om 'r af te teekenen...
Stein.
Dank je.
Machinist.
'k Heb, en dat kè-me maat getuigen met volle kracht tegenstroom gegeven! As 't gelukt was, as de kooi niet zoo vastgeroest ha gezeten, maar wat kè-je tegen 't geweld van 'n mijngas-ontploffing, die de bak as speelgoed opneemt? - hadden we d'r gauwer bij gekend, en hadden we niet in de hondschstomme eerste uren, vóór d'r rook door de koker kwam, an 'n ongeval met de kooi gedacht!
Stein.
Nee, machinist! De telefoon was ook uitgeschakeld! | |
[pagina 113]
| |
Machinist...
De telefoon is geen bewijs, meneer... 'k Hè-'t ín '98 gehad in de Koninklijke, dat de rem 't, as 'n paard in de wei, verdomde, dat de bak met zoo'n schok tegen de buffer holde, dat de kabel 'n scheur kreeg, en da-ze benee met z'n veertigen in 't moeras gewoon-weg krepeerden, en - en, net as Zaterdag géén telefoon!... Je mag nòg van geluk spreken, da-we de bakken om negen uur los hadden! En as 't in de derde laag niet gebrand had...
Stein.
In de derde en in de tweede...
Machinist.
... Was 't niet zoo'n gruwel geworden, meneer!...
Stein.
Is 'r in de laatste uren nog wat na boven gehaald?
Machinist.
De Lorrelei, meneer.
Stein.
De wat?
Machinist.
De hengst uit de tweede laag - zoo'n opgezwollen pens - zulke pooten - en, en z'n oogen leeën d'r haast uit...
Stein
(naar Anne omkijkend, die de vingers in de ooren gestopt heeft).
Na! Dank je!... (Wenkt hem heen te gaan).
Machinist.
As meneer nog wat weten wil van de rol...?
Stein.
Nee, dank je! 't Is in orde (Machinist af). Juffrouw Menzel... (Zij hoort hem niet, luider). Juffrouw! (Zij schrikt). ...Als 'r toch niet te werken valt, als alles gedwongen stil staat, waarom blijft u dan daar...?
Anne
(papieren bij mekaar scharrelend).
Waarom 'k...? 'k Heb te werken, 'k heb nog zoo'n massa... nog van meneer en van meneer Baumgarten... (Steekt 'n vel papier in de machine, begint willoos te tikken).
Stein.
Laat u dat...
Anne
(toonloos).
Laten?
Stein.
Ja.
Anne.
'k Moet nog an de firma Steinmetz...
Stein
(haar wederom scherp aanziend, terwijl zij wezenloos door 't venster staart).
Wie is 't, als 'k vragen mag? (Zij haalt de schouders op). Is-ie veronge-
| |
[pagina 114]
| |
lukt - dood - of nog... (Wijst met den vinger omlaag).
Anne.
Als 'k dat maar wist... 'k Heb de barak nog vannacht - afgezocht - en onder wel dertig lakens - gekeken...
Stein
(opstuivend).
In de barak! In de - lijkenbarak? Wat had u daar noodig? Wie heeft u daar toegelaten? Wat had u daar te zoeken? Zijn al de vrouwen Zaterdagnacht, toen ze met geweld 't emplacement binnen wouen dringen, niet met geweld geweerd? Met welk recht sluipt ù dan daar rond!
Anne
(toonloos).
... Om te zoeken.
Steìn
(driftig).
Ik verzeker u, juffrouw Menzel, dat heeft u niet alleen voor 't laatst gedaan, maar degeen, die de wacht had, gaat 'r onvoorwaardelijk uit! Als ik, als waarnemend directeur, zulke stipte bevelen geef - in jullie belang! - in 't intresse van iedereen! - om niemand bij - bij die verminkte, verkoolde, afzichtelijke lichamen... (Loopt verwoed op en neer) Wat duivel! Wat weerlicht! Vervloekt!... (Houdt zich in, staat grommend stil, terwijl zij onbewogen voor zich uit staart, weet met z'n houding geen raad, begint verontschuldigingen te stamelen). Na! Na!... Als 'k daar wat - als 'k wat bruusk was... als 'k... Wat, wat, wat-duivel, is 't met kwaje bedoeling, is 't niet je bestwil?... Ben 'k zelf van af Zaterdagavond, ben 'k in acht-en-zeventig uur uit de kleeren geweest? Ben 'k niet vanmorgen omda'k geen poot meer kon verzetten!, zóo als 'k hier voor je sta, op de bank in de waschkeet gaan leggen...? 'k Duizel op m'n beenen... 'k Heb geen hersens meer... (Glimlachend). Geen hersens en geen gevoel... Wat duivel, juffrouw - (Luider) juffrouw! - zit 'r niet zoo kapot bij! (Aarzelend). 'k Bèn daar 'n bruut geweest, maar bij zoo'n donderslag, zoo'n berg van ellende, mot je wel, niewaar... (Pogend te schertsen). M'n handen, nee, 'k mag wel m'n boddie zeggen, hebben in driemaal vier-en-twintig uur geen zeep geroken - 'k heb gesloofd en gezwoegd zonder adem te happen en zonder me 'n brok te gunnen - en
| |
[pagina 115]
| |
'k ga daalijk weer in 't gat... Als je dat in aanmerking neemt, niewaar...? (Blijft bij haar staren houdingloos staan). ... Heb-ie - véél van 'm gehouen?... Was 't - was 't...? Nee, mag 'k niet vragen! (Speelt met de bloemen in de vaas). Had je die uit de stad voor 'm mee gebracht? (Zij tracht krampachtig haar tranen te bedwingen). Huil gerust, juffrouw Menzel... 'k Was z'n eenige, echte, ouwe vriend - 'k heb zelf in 't donker benee loopen grienen, maar dat in de barak, als vrouw alleen, bij al die wanhopige kadavers, die we zonder penning niet thuis kunnen brengen, had je niet moeten doen... Nee.
Anne
(smartelijk).
Nee, had 'k niet moeten doen - 'k raak die gezichten ook nooit meer kwijt - 'k zie ze inplaats dat ik hèm zie - 'k word 'r gek onder...
Stein.
Blijf dan niet hier, kleine Menzel! Wat heb je 'r aan naar dien leegen stoel te kijken?
Anne.
Hier of ergens anders - in de heele kolonie staan leege stoelen... | |
Derde tooneel.
De vorigen, Kantoorklerk.
Kantoorklerk.
Of meneer Stein 'n oogenblik heeft?
Stein.
Voor wie? Waarvoor?
Kantoorklerk.
Twee verslaggevers, meneer - en 'n - en 'n photograaf...
Stein
(verwoed).
Wel wat duivel, nee! Is 't hier 'n kijkspel? Ben je betoeterd? Kunnen jullie daar op 't kantoor niet zelf 't antwoord op geven?
Kantoorklerk
(aarzelend).
De chef zeit dat 't voor de publieke opinie...
Stein.
Naar de weerlicht met je chef en met je publieke opinie! Nee, nee en nog 'ns nee. (Kantoorklerk af).
| |
[pagina 116]
| |
Vierde tooneel.
Stein, Anne, later Baumgarten.
Stein.
Verslaggevers! Nog 'ns verslaggevers! Of we 'r Zondagmiddag en gister, den heelen dag, niet genoeg buiten 't hek hebben moeten zetten! En 'n photograaf! We zullen ze, godbeter, kieken laten nemen, kieken, kieken, om d'r lezers op illustraties te trakteeren! (Zich inhoudend, zacht - dicht bij haar stoel). ...Kleine Menzel, kleine Menzel. 'k ben zelf te moe. te uit-mekaargetrokken, te opgewonden door al wat gebeurd is en nog gebeuren moet - en 'k heb moeite om jou of 'n ander, of wie dan ook, 'n raad te geven, maar je ben nog zoo jong, tè jong, om zóó door te gaan... Trek je mantel aan, en zet je hoed op... De mijn, 't heele bedrijf, staat toch voor de eerste maanden stop... Wat moet je hier voor 't raam bij die spoorwagens en schoorsteenen?
Anne.
Hij kàn toch nog...
Stein.
Alles kan...
Anne,
Als-ie benejen blijft, of als ze 'm zoo na boven brengen, als die - als die - in de barak - weet 'k tenminste - en als je weet... 'k Heb toch niemand meer...
Stein.
Wel wat duivel! Durf jij op jóúw jaren! (Zwijgt bij het binnentreden van Baumgarten, die, gevolgd door den groom met een doos, zonder iemand te zien aan de tafel gaat zitten. De groom legt de doos dicht bij hem, keert opnieuw door achterdeur terug. Huiverend slaat Baumgarten z'n mantel dichter om zich heen, bezuigt driftig zijn sigaar). Morgen, meneer Baumgarten.
Baumgarten
(nerveus-schrikkend).
Morgen. Tijding? Nieuws?
Stein.
Nee, meneer. 'k Ben zelf - 'k moest zelf - 'r was geen vechten tegen! - drie uur in m'n kleeren gaan liggen... | |
[pagina 117]
| |
Baumgarten.
Zoo. Zoo. En als 'r...?
Stein.
Dan waren ze me komen waarschuwen. Nee, meneer.
Baumgarten
(nerveus-rookend).
Zoo. Zoo. Vraag in ieder geval 'ns!
Stein
(neemt een der fluit-mondstukken, informeert).
Hallo! Ja, met Stein. Is 'r in de laatste uren niets gebeurd? Nee? Wordt 'r nergens op geklop geantwoord, nergens? Zoo. Dacht 'k wel. Dank je. (Legt mondstuk neer). Nee, meneer, Niets voor- en niets achteruit. Alles bij 't zelfde. 't Vuur in de tweede laag is afgedamd - in de derde smeúlt 't nog, en daar was vannacht ook nog 'n zwakke explosie...
Baumgarten
(geprikkeld opstaand).
Heeft u de reddingsmanschappen de premie beloofd?
Stein
(aarzelend).
Nee, meneer.
Baumgarten
(opvliegend).
Nee, meneer? Nee, meneer? Wie heeft 'r hier nee-te-meneeren?
Stein
(kalm).
Ik, meneer, zoolang ik de verantwoordelijkheid voor de berging draag!
Baumgarten.
Als ik 'n premie van dat bedrag voor m'n eenigen zoon uitloof...
Stein
(hem rustig in de rede vallend).
... Dan mag ik dat niet, nee meneer!, aan de koempels, die nou al drie nachten en bijna drie dagen d'r leven voor d'r kameraden wagen, en haast zonder uitzondering 'n broer of 'n vader of 'n zoon of 'n vriend zoeken, overbrengen!..
Baumgarten
(drukt op een electrische schel).
Best, meneer. Dan zal 'k mezelf helpen!
Stein.
Meneer Baumgarten, u is nerveus, zooals we 't allemaal zijn, maar in Godsnaam, man, doe 't niet!
Baumgarten
(bij de schel, droogt z'n oogen).
'k Wil m'n zoon, m'n Mathieu, dood of levend...
Stein.
U is niet de eenige, meneer... Gelooft u me - 'k ben twintig, dertig jaar in 't vak! - zoo'n premie op dit oogenblik, zou 'n onberekenbaar kwaad bloed zetten... En 'r is toch al in 't bekken 'n wrok, waar je niet tegen op kan werken...
Baumgarten
(wenkt den kantoorklerk, die in de
| |
[pagina 118]
| |
deuropening verschijnt, na eenige aarzeling weer heen te gaan, zet zich bij de kachel, spreekt tam en onderworpen).
Dus, geen premie, geen verhoogde premie...?
Stein.
Nee, meneer... U kent de koempels niet zooals ik ze ken... 'n Premie op één hoofd zou in staat zijn... 'r Zal geen steen minder om verwerkt worden!
Baumgarten.
Stein, je kan alles, alles van me gedaan krijgen - je kan disponeeren over welk bedrag ook, als je, als je... (Telt z'n gehandschoende vingers af). Zatermiddag, drie uur - Zondagmiddag, drie uur - Maandagmiddag, drie uur - Dinsdagmiddag... Zoo lang houdt niemand 't uit, zonder eten, drinken...
Stein.
...En lucht...
Baumgarten.
En lucht... Stein, weet je zeker dat-ie in de tweede laag en niet in de derde...?
Stein.
Zeker weet 'k niets. 'k Kan alleen herhalen, dat 'k met mannen in de derde, kort voor de kooi door de explosie niet meer wou, gesproken heb, en dat niemand uw schoonzoon...
Baumgarten
(loopt nerveus heen en weer).
Stein... Stein, beste kerel... Je heb misschien - we kennen mekaar zoo weinig - we hebben, ja dat hebben we zeker, mekaar véél, véél te weinig gezien en gesproken! - je heb misschien den indruk, dat 'k 't leven wat licht opneem, dat 'k, dat 'k me weinig voor 't bedrijf interesseer, omdat 'k zoo zelden... (Balt de vuisten). Lieve God, lieve God, als je wist, Stein... (Zich kwaadaardig inhoudend). ...Wat zit u daar, juffrouw.... Wat voert u uit...? Heeft u niet zooveel betamelijkheidsgevoel, om u terug te trekken, als, als 'n vader 'n oogenblik alleen wil zijn..? Sapristi, u hoort hiernaast...! (Anne af). ...Ingieten moet je 't ze, 't ondergeschikt personeel... Dat blijft maar en luistert met indiskreete ooren... (Zachter). Stein, als 'k Mathieu, midden in z'n jonge leven, midden uit alles, kwijt raak, verlies - als m'n arme jongen zoo van ons weggerukt wordt, dan, dan heb 'k zelf afgedaan, dan kan 'k niemeer. Dat zul je mogelijk begrijpen - en mogelijk niet begrijpen, omdat je geen kinderen... Voor
| |
[pagina 119]
| |
mij was die kordate, vroolijke, niet te temmen jongen - daar op dien stoel heb 'k 'm 't laatst gezien met 'n bloem in z'n knoopsgat of-ie naar 'n bruiloft ging! - voor mij was-ie 't eenige, 't allereenigste, Stein! Voel je dat, Stein...?
Stein
(stug).
Je schoonzoon is óók benejen gebleven, meneer... Je heb 'n dochter, kleinkinderen...
Baumgarten.
Heb 'k. Heb 'k. Maar, maar remplaceert dat, Stein...? Heb 'k van Wied zóó gehouen als van Mathieu...? Is 'n dochter 'n zoon...? Kun je ook maar vermoeden hoe 'k vreugd aan m'n geld - geld is toch maar 'n dood ding! - aan m'n geld en weer aan m'n geld had, omdat 'k dien jongen, dien jongen, dien jongen... Heb 'k niet aan 'm gehangen, als je hangt aan iets dat je niet wil, niet kwijt mag wezen...!
Stein.
U is niet de eenige, meneer... 'r Zijn over de drie honderd tien, behalve de gewonden...
Baumgarten.
...Kan wezen. Kan zijn. Maar Mathieu is Mathieu... Mathieu dee 't niet, omdat-ie 't moest.... Mathieu werd 'r niet voor betaald... (Op de doos doelend). Daar liggen z'n kleeren... (Portefeuille uit z'n zak nemend). ...Hier heb je z'n portefeuille, Stein... Daarmee kan 't toch niet uit zijn - daarmee is zoo'n levendige, geestige, bloeiende jongen van eenen-twintig...
| |
Vijfde tooneel.
De vorigen, de Gendarme.
Stein
(bij het kloppen van den Gendarme tegen het vensterluik).
Ja! (Tof Baumgarten). 'r Schijnt iets gaande te zijn, meneer: zal ik 'm...? (Baumgarten haalt de schouders op, Stein wenkt bij 't raam). Ja! Binnen! Wat aan 't handje?
Gendarme.
Ja, meneer! (Tikt aan voor Baumgarten). Meneer Baumgarten! De wijven staan weer voor 't hek, net as Zaterdagnacht - hebben 't eerst, ook as Zaterdagnacht, bij de Spoorbaan geprobeerd, en zijn niet meer
| |
[pagina 120]
| |
te houen, met geen goeie en met geen kwaje woorden...
Stein
(terwijl Baumgarten voor niets intresse toont).
U heeft toch versterking gekregen, wachtmeester! Dat is dan toch uw zaak...
Gendarme
(ernstig).
Dat ìs ook mijn zaak, maar me kameraads en ik hebben geen lust, om bij vrouwsvolk - van de wapens gebruik te maken. (Een stilte).
Stein.
Enkel vrouwen?
Gendarme.
Enkel. Meneer weet hoe weinig mannen d'r in de kolonie zijn overgebleven. Van de wapens gebruik maken, kennen we niet en doene we niet. Schandaal in de kranten was 'r zat. Menschelijk is menschelijk. As d'r morgen zooveel, waarvan je de van niet weet, in één graf gelajen worden, kè-je ze d'r niet van af houen...
Stein.
Dan loop 'k zelf mee naar 't hek.
Gendarme.
Ken 'k meneer niet anrajen! D'r zijn d'r (ruw-goedig) plentie bij, die zich 'n stijve nek hebben gezopen... As ze niet allemaal binnen maggen, willen ze 'n soort depetatie... As de heeren daar 'n beslissing op willen nemen...?
Stein
(tot Baumgarten).
Wat denkt u, meneer? De overheid heeft 't wel verbojen, maar als de stemming zoo opgewonden is...
Baumgarten.
Doe alsof 'k 'r niet ben, Stein! 'k Laat 't aan jou over...
Stein
(in aarzelend nadenken).
Goed, wachtmeester. Maar hoogstens vier.
Gendarme.
Accoord, meneer.
Stein
(hem terugroepend).
En hier, op 't directie-bureau.
Gendarme.
Accoord, meneer. (Bij de deur). En as 'k nog vragen mag: hoe mot 't tusschen de pastoor en de dominee?
Stein.
Begrijp je niet, wachtmeester.
Gendarme.
Mot 'r bij iedere kist door de pastoor èn door de dominee de zegen worden uitgesproken?
Stein
(moeilijk).
Dat zal wel, wachtmeester, dat's tenminste in deze streek de gewoonte, als men aan de identiteit twijfelt. | |
[pagina 121]
| |
Gendarme.
Dus éérst de pastoor of éérst de dominee?
Stein.
Dat moeten die heeren zelf weten.
Gendarme.
Daar zit 'm de kneep: de dominee zeit...
Stein.
Na! Raakt me niet! Als de heeren mekaar over zoo'n futiliteit in de haren zitten, moeten ze 'r om loten!
Gendarme.
Dat kè-je toch moeilik zeggen!
Stein.
Je hoeft ook niks te zeggen. 't Zielenheil is mijn en jouw afdeeling niet!
Gendarme.
Accoord, meneer. (Af over de plaats).
| |
Zesde tooneel.
Baumgarten, Stein, Kantoorklerk, 1ste Mijnbestuurder.
Stein.
'k Wou u adviseeren, meneer Baumgarten, om als die vrouwen-deputatie, hier over 'n paar minuten verschijnt, liever niet te blijven.
Baumgarten
(den kraag van z'n jas opslaand).
Is me alles onverschillig!
Stein.
Als ze 'r leelijke dingen uitflappen, meneer...
Baumgarten
(huiverend).
Is me onverschillig...
Kantoorklerk
(die den 1sten Mijnbestuurder tracht tegen te houden).
... Pardon, meneer, 'r is belet... 1ste Mijnbestuurder.
Als je me nog eens voor m'n voeten loopt, aap van 'n jongen! (Gaat met uitgestrekte hand op Baumgarten toe, terwijl kantoorklerk zich retireert). ...Baumgarten, beste kerel, 'k moet je even de hand komen drukken! Dat's meer dan verschrikkelijk, meer dan 'n catastrophe, dat onder zooveel menschenlevens ook dat van je schoonzoon, van dien voortreffelijken Wied is! Gister wou 'k den trein pakken zoo toen 'k 't ochtendblad onder m'n oogen kreeg - onmogelijk, letterlijk onmogelijk geweest! - vandaag, heb 'k alles tegen den grond gesmeten, om uit te breken! (Stein gaat norsch door achterdeur en blijft
| |
[pagina 122]
| |
voor de vensters op en neer wandelen). ...Draag 't als 'n man, beste kerel! Draag 't, zooals we van jou gewend zijn, dat je slagen in je familie...
Baumgarten
(dof).
Die slag, nee... 1ste Mijnbestuurder.
Hij was, ja dat was-ie 'n uitnemende kracht, en Glück Auf heeft buitengewoon, meer dan 'k onder woorden, die bij zoo'n gelegenheid als deze, of je wil of niet, als phrases klinken, Glück Auf heeft niet te zeggen hoeveel aan 'm te danken, maar je heb 'n dochter om te benijden, Baumgarten, en je kleinkinderen...
Baumgarten.
Dank je. Maar ga 'r niet op door. 'k Voel me niet heelemaal in orde... 1ste Mijnbestuurder
(opstaand).
Dan dérangeer 'k je niet verder, amice: je weet wat je an me heb... (Legt een enveloppe op de tafel naast de portefeuille). ...En kijk deze papiertjes dan maar morgen of overmorgen in, als je beter gedisponeerd ben...
Baumgarten
(huiverend).
Wat voor papiertjes - wat moet 'k inkijken? (De Mijnbestuurder kijkt wantrouwend naar Stein, die juist voor 't raam staat, fluistert hem iets toe. Baumgarten stuift op). Sapristi, denk je dat m'n hoofd (Beklopt zich nerveus 't voorhoofd) - in dit uur, terwijl 'k van af Zondagmorgen, toen 'k 't eerste telegram kreeg, nog geen oog dicht heb gedaan - denk je, dat m'n afgebeulde hoofd nou, nou, nóú naar transacties staat? Speculeer zooveel en zoo hard als 't je convenieert, maar laat mij 'r buiten!
1ste Mijnbestuurder.
Daar sta 'k met je welnemen, en met 't diepste respect voor 't ongeluk, dat ook jou heeft getroffen, Baumgarten, 'n moment sprakeloos bij! De afspraak, de pertinente afspraak, sinds weken voor de catastrophe...
Baumgarten.
Laat me met rust! Heb meelijden met me! 1ste Mijnbestuurder.
Ja, meelij: 'k sta niet als schuldeischer voor je, en 'k denk 'r in de laatste plaats aan, om me bij die famile-misère 'n seconde langer dan noodzakelijk is, op te dringen, maar de makelaar, | |
[pagina 123]
| |
die 'k als strooman vooruit heb geschoven, en die haast 't heele resteerende aandeelen-kapitaal van de ‘Glück Auf’ à la baisse...
Baumgarten
(de handen voor de ooren)
Hou op, hou op! 'k Zal m'n verplichtingen nakomen, maar 'k kan nou niet, 'k kan nou niets meer... 'k begrijp amper wat je vertelt! 1ste Mijnbestuurder
(verwonderd de schouders ophalend)
Dan morgen of overmorgen, Baumgarten... (Bij de deur). Maar sympathiek of liever begrijpelijk vind ik je houding, om mìj hier den cynischen man, die de vormen niet weet in acht te nemen, te laten spelen, allerminst. En daarenboven - 'k móét 't je nog zeggen: alléén bij de bank suppleeren gaat boven m'n krachten... Je wóú door 'n geforceerde staking 'n baisse dwingen, je heb voor gezamenlijke rekening vier, nee: vijf volle weken voor levering op tijd laten verkoopen - en nu 'n beroerde, onvoorziene, door niemand gewenschte catastrophe de aandeelen op de Beurs van gister en nog meer op die van vandaag, door 't gerucht van den brand in de twee lagen, voor meer dan twee derden heeft laten tippelen...
Baumgarten.
Al waren ze niets waard geworden: ik smeek je, ga 'r niet op door... 't Interesseert me niet... Je praat náást m'n hersens... 1ste Mijnbestuurder.
We hebben nog nooit zóó'n reuzenslag geslagen, Baumgarten... En fair play, omdat jij noch ik dàt konden voorspellen...
Baumgarten
(nauwelijks luisterend).
't Is goed... Donderdag, Vrijdag, Zaterdag, de komende week, ben 'k je man... Eerst m'n zoon - m'n zoon... 1ste Mijnbestuurder
(verbluft).
...Wist niet, Baumgarten, dat jij, die je zoo tegen dat huwelijk verzette, en die je zoo dikwijls met zeker dédain over Wied uitliet, dat jij...
Baumgarten.
...'k Heb 't niet over Wied - 'k denk niet aan Wied - m'n zoon Mathieu (met hartstocht) - Mathieu, ouwe, beste vriend...
1ste Mijnbestuurder
(schrikkend).
Is - Mathieu, | |
[pagina 124]
| |
Mathieu? (Baumgarten knikt wanhopig) God, arme kerel, hoe kon 'k dat gissen? 'k Heb wel in de bladen van 'n bezoeker, die vermoedelijk ook... Maar aan je zoon - je zoon... Dat 's 'n bezoeking... Dat 's tragisch.... Dan heb 'k enkel om excuus te vragen voor m'n misschien onbehoorlijk optreden.
Stein.
(door de achterdeur, terwijl de vrouwen voor de vensters zichtbaar worden).
't Spijt me, heeren: 'k moet storen... 1ste Mijnbestuurder.
'k Ga, meneer Stein... (Tot Baumgarten). Adieu. Adieu. 'k Wensch je niets, Baumgarten, omdat 'r bij zoo'n klap... Nee, daar is elk woord bij misplaatst... (Naar de linkerdeur, keert gejaagd terug). Nog één seconde, Baumgarten! Nu jij in zoo'n staat van depressie ben, wil je mij plein pouvoir, onbeperkte volmacht geven, om ook namens jóú den corner in onze aandeelen te regelen?
Baumgarten
(werktuigelijk de enveloppe opnemend, met de bedoeling haar aan den ander te geven).
Dat's goed... (bezint zich, kijkt hem met schichtige angst-oogen aan, steekt, de enveloppe in zijn binnenzak). ... Nee, morgen, overmorgen...
1ste Mijnbestuurder
(terwijl de vrouwen binnentreden).
Voor jouw verantwoording, Baumgarten! Adieu.
Baumgarten
(naar den stoel bij de kachel, zonder belangstelling).
Voor mijn verantwoording. Adieu. | |
Zevende tooneel.Baumgarten, Stein, Moeder Schulz, De Bruid, De Vroedvrouw, Eerste Mijnwerkersvrouw.
Stein
(de lederen fateuils aanwijzend).
...Ga zitten.
De Bruid
(fel inzettend).
Meneer...
Stein
(kalmeerend).
Ga zitten... (zij bebijt zich de vuist om haar snikken te bedwingen.) ...Wie is dat moeder Schulz? (moeder Schulz probeert te antwoorden, speelt het niet klaar). Nou?
| |
[pagina 125]
| |
Vroedvrouw.
De bruid van Wiener, meneer... (neemt ook haar aanloop om te spreken). Meneer... (snikt 't uit in haar zakdoek).
Stein.
Nou, kinderen, als we allemaal zoo beginnen... Laat mij dan probeeren 't je duidelijk te maken, waarom de Overheid ons opgedragen heeft, niemand bij de - bij de overledenen, die door letterlijk niets, door geen nummerpenning, geen ring waren thuis te brengen, toe te laten. Zóo als 'r ook maar 't zwakste herkenningsteeken gevonden werd, hebben we de nabestaanden gewaarschuwd. Onze directeur is verloren - de onderdirecteur sinds weken ziek: ik, als gespaard-gebleven bedrijfsingenieur, heb momenteel de leiding, en alszoodanig... (Bij een wanhoopsuitval van de Bruid). ..
...Kom nou, kom nou, kind, wat schieten we daarmee op!... De dooien zijn met geen tranen te wekken - de levenden, àls 'r nog levenden zijn, niet op die manier te verlossen! Dertig man, dertig, móéten we morgen begraven, helaas begraven, zònder - te weten....... De twee-honderd-zeventien, die de grond nog vasthoudt, geven geen antwoord op ons geklop! Toe, zeg de anderen buiten, als redelijke menschen, dat al 't geschimp en geraas bij 't hek, zoo dicht in de buurt van 't - groote graf, niemand meer helpt! De koempels, ingenieur Hankelman...
Vroedvrouw
(met wrok).
Hankelman, Hankelman!
Stein
(afwerend)
Hankelman is als 'n kerel dagen en nachten, zonder zich 'n kwartier te gunnen, aan 't werk geweest! Is-ie niet half door rook gestikt na boven gesleept? (Weer afwerend). Nee, vroedvrouw, niet napraten, niet verwijten...! De koempels van de reddingsbrigade, Hankelman, ik, anderen, hebben vanaf Zaterdagnacht in de eerste en tweede laag zwaarder gesjouwd dan jullie vermoedt! Als één van jullie ooit benejen was geweest, zou je beseffen...
Moeder Schulz
(smartelijk).
Ik, meneer...
Stein.
Jij, moeder Schulz? (Zij knikt smartelijk). Hier benejen? (Zij ontkent smartelijk). Met je zoon Fritz?
Moeder Schulz
(moeilijk).
Met - me bruígom. | |
[pagina 126]
| |
Stein.
Zoo... (Een stilte).
Vroedvrouw
(ruw-hard).
Nou, zitten we daarvoor breeduit? We bennen gekommen, meneer Stein, en tegen jou as een van de goeien hebben we 't niet - we hebben 't tegen de honden en vuiliken, die onze mannen en kerels as ratten de dood in hebben gejaagd! Ik hè-me man niet, ik hè-me drie jonges nìet - as een van ze onder de dertig... dan hè-'k 't wettelijk recht, da'k me niet af la-strijjen, om met me vijf jongste achter de kist an te gaan...
Stein.
Dat recht, vroedvrouw, betwist niemand...
Vroedvrouw
(vijandig).
Dan la-je me in de loods! Dan la-je me zelf... 'k Mot geen pastoor en geen domenee bij me man of me jonges - 'k hè-ze 'n krans met rooie linten beloofd - 'k wil ze met de rooie vlag...
Stein
(sussend).
Ja, ja, vroedvrouw! Ik belet 't je in de allerlaatste plaats, maar de barak blijft dicht! Wat duivel, 'k ben geen bedrieger, geen oplichter, geen geweldenaar - 'k heb geen motieven, die 't daglicht niet kunnen zien, om verkoolde lijken verborgen te houden: ik weiger 't, móét 't weigeren, omdat 't, omdat 't zelfs voor mannen niet te harden is...
Moeder Schulz.
Het 't benee dan zóó vreeselijk gebrand?
Stein.
Ja, moeder Schulz, vooral in de tweede laag...
Vroedvrouw
(ingehouden-snikkend).
In de tweede werkte Gompel met de jonges...
Stein.
Waar? Waar ongeveer?
Vroedvrouw.
In de vierde westelijke afdeeling...
Stein.
Dan kàn Gompel, naar menschelijke berekening, nog niet boven zijn, vroedvrouw: in de vierde westelijke, dringen we - in de eerste week niet binnen...
Vroedvrouw.
In de eerste week...!
Stein.
Nee, van galerij I tot galerij III is alles ingestort. Alles. 'r Houdt daar geen stempel en geen stutsel meer. Al klinkt 't hopeloos en wreed: geduld! (Tot de anderen). En - Schulz en Wiener hoeven jullie
| |
[pagina 127]
| |
twee evenmin in de barak te zoeken! 'k Heb nog geen bali uur vóór 't eerste onraad met de kooi met je zoon - die met z'n drie vingers, niewaar? - (Moeder Schulz knikt) en met, met hoe-heet-ie-ook-weer? - kinderen, 'k ben suf van moeheid...
Moeder Schulz.
Dat mot Hadwig geweest zijn...
Stein.
Juist! Met Hadwig en met Wiener bij de trappenhelling van galerij VIII gesproken - in de derde laag, zoo zeker als 'k hier voor je zit in de dèrde laag! Ze hadden pas drie wagens... Wiener is toch de gewezen zeeman, die me van bakboord en stuurboord vertelde?
De Bruid
(hijgend, naar adem zoekend).
Dus, dus, dan leit-ie - en daar lieg-ie niet om - nièt in de, nièt in de berak - bij de dertig?
Stein.
Onmogelijk.
De Bruid.
Dus, dus, dan leeft-ie - dan leeft-ie misschien nog...?
Baumgarten
(alles vergetend en meepratend).
...In Courrières - in Gourrières - dat is 'n plaats in 't Fransche kolendistrict, zijn 'r na twintig dagen - twintig dagen en nachten nog dertien - waren 't 'r niet dertien, Stein? - dertien menschen levend na boven gebracht.
Stein
(dof).
Dertien - van de duizend... (Den grond bedoelend). Wat-ie na zoo'n explosie vast houdt, laat-ie niet makkelijk meer los...
De Bruid
(slaat van den fauteuil op de knieën, terwijl Anne door linkerdeur binnentreedt, jammert 'r woest op los).
Da'k 'm niet met me klauwen ken openscheuren - da'k 'm niet van mekaar ken halen - dat-ie geen streep, geen spleet, geen duim meegeeft, de adder, de treiter, de judas... (Bebeukt den grond).
Moeder Schulz
(trachtend haar op te richten).
Meid, meid, je nagels hangen d'r bij! Je vermoordt jezelf...
De Bruid.
Blijf van me af! Hom niet an me lijf! Ken niemand an me lijf hebben! (Woest snikkend). Da'k niks mag doen, da'k hier machteloos zit, da'k met me vuisten enkel ken beuken, da'k me an niemand ken
| |
[pagina 128]
| |
wreken, da'k die smerige dirrekteur, die smerige Wied, niet na z'n strot ken vliegen!
Stein
(terwijl de vrouwen de bruid opheffen).
Na, nemen jullie 'r mee... Ze weet niet wat ze 'r uitflapt... En doe je best, dat 't bij 't hek wéér niet tot 't schandaal van Zaterdagnacht komt... Ik ga na benee.
Vroedvrouw.
As 'r water om te sproeien geweest was, as d'r niet heele ploegen zonder 'n straal hadden gezeten...
De Bruid.
Bennen ze Zaterdag niet hier wezen klagen... Het die uitzuiger, die Wied, die loondief, die... | |
Achtste tooneel.
De vorigen, Anne, Sylvia.
Anne
(bevend van opwinding, terwijl Sylvia door de plaatsdeur binnentreedt).
...Dat lieg je, dat lieg je! Dat lieg je zoo laag en zoo laf!... (Tot Stein). ...Zeg je daar niets van...? Laat je dat schepsel tegen meneer die zich niet kan verdedigen, die te goed en te fatsoenlijk was, zoo gemeen, zoo gelogen te keer gaan?
Stein.
Juffrouw Menzel, in Godsnaam, de vrouw is gek van verdriet...
Vroedvrouw.
En as ze 't is, as we 't allemaal bennen, as zij d'r bruigom, ik me man en drie jonges, zij d'r kostwinner, zij 'n zoon en 'n kleinzoon mist, wie het alles gedaan, om ons tegen te werken, wie het de duimschroeven angedraaid, wie, wie, wie?
De Bruid.
Die kerel!... Die liederlijke...
Anne
(tot Stein)
...Zeg dat ze 'r mond houdt! Ik waarschuw als ze nog één woord...
Moeder Schulz
(opgewonden).
Wel Allemachtigste, waarschouw jij, jij, die hier as 'n lichtekooi...
Stein.
Menschen, menschen...
Moeder Schulz
(heftig)
...Het ze niet met 'm gehoerd, terwijl onze mannen en jonges...?
Sylvia.
Papa! (Dadelijk stilte) Papa, duldt u 't optreden van, van - die vrouw?
| |
[pagina 129]
| |
Stein.
Mevrouw, wat 'k je bidden mag!
Sylvia.
Laat me gaan, Stein! Laat me gaan! Ik ben z'n vrouw! Als-ie verdedigd moet worden, als iemand 't recht heeft 'm te verdedigen, ben ik 't, ik alleen! Jaag 'r 't kantoor af, papa! Papa, verstaat u niet?
Baumgarten
(gebroken opstaand).
Ik, ik voel me niet goed, Sylvia - ik sta te klappertanden van koorts en vermoeidheid - 'k heb maar met 'n half oor geluisterd... Doe wat m'n dochter u vraagt, juffrouw Menzel, en blijf hiernaast bij 't personeel - dat heb 'k u straks al gezegd...
Stein
(Anne op den schouder kloppend).
Kom, kleine Menzel! Bij zoo'n zenuwtoestand word 't hard tegen hard... (wenkt haar goedig te gaan - dan tot Moeder Schulz). En als jij wat minder ongepaste uitdrukkingen tegenover iemand, die ook voor een van benee rouwt, gebruikte, zou je fatsoenlijker handelen!
Moeder Schulz,
Zij het toch niemand verloren, zij het toch geen femilie...
Stein
(geprikkeld).
Dat's haar zaak en niet de jouwe!
Sylvia
(rondkijkend, verwonderd).
Is 't...? Is 't... (dringend). Blijf hier, juffrouw! Voor wie, voor wie, voor wìe rouwt u?
Anne
(bij de deur).
Voor - hem. Belet 't me!
Sylvia
(heftig).
Papa, als dat mensch nog één stap hier of in 't dorp verslijt, als 'k in de oogen van die vrouwen, die net zoo zwaar als ik bezocht worden, nog langer gesard, geaffronteerd word...
Anne
(hartstochtelijk).
'k Sar niet, beleedig niet - - je had 'm al verloren - je was 'm al kwijt - 'k heb 'm enkel verdedigd, omdat hij (met gebaar naar Baumgarten) die van alles de schuld draagt, z'n mond hield, omdat hij...
Baumgarten
(verwoed).
Wil je onmiddellijk, onmiddellijk, onbeschaamde, leugenachtige... Heb 'k niet zelf 'n zoon...? (Er wordt gefloten. Allen staan onbewegelijk. Er wordt nog eens dringender gefloten).
Stein
(bij de gehoorbuis).
Ja, Stein! (verrast). Wat
| |
[pagina 130]
| |
zeg je? Geklop? Waar? In de derde laag? Op welke hoogte? Wat? Wat? Duidelijker! Ja, ik kom! (Smijt gehoorbuis neer). God zij gedankt! Leven - leven, in de derde laag! Weg jullie! (Driftig). Weg jullie! Wat duivel, zeg 't de anderen, maar weg! (de vrouwen gaan).
Baumgarten.
Ik ga mee!
Sylvia.
Wij gaan mee!
Stein.
Waanzin, meneer! Nee, mevrouw! Al wordt 'r, Goddank, geklopt, dan zijn we 'r misschien, misschien nog in geen dagen!...
Baumgarten
(hem met Sylvia achterna).
Stein - Stein, je houdt me met geen geweld... Als jij... als jij... (Men ziet hen gehaast over de plaats gaan)
Anne
(staat houdingloos tegen den deurpost geleund, vouwt de handen, snikt)....
Moeder, Maria... Moeder Maria... (Het tooneel wordt volslagen donker. De handeling gaat ònderbroken voort.)
| |
Tweede tafreel.Negende tooneel.
Wied, Mathieu, Schulz, Hadwig, Wiener, Spiess, Rudolf, Schenk, Matansku, Paardendrijver, Eerste, Tweede stem-in-het-donker.
(Er weerklinkt langzaam, monotoon geklop.)
Eerste stem-in-het-donker.
Al klop je tot 't uur van je dood - net as 'k Zaterdag zee - d'r uitkloppen doe 'k ons niet! Me arm is d'r lam bij geworden - 'k zie vuur voor me oogen...
Mathieu.
Rust dan wat uit, kameraad. Om 't kwartier, is 't genoeg. Suscht, jongens! 'k Zal even de klok laten slaan. (Het horloge slaat negen.) Een, twee, drie, vier, vijf, zes - olala! - zeven - olala! - acht, negen! Olala, van streek. Kan niet. Voor 'n kwartier heeft-ie toch...
| |
[pagina 131]
| |
Schulz.
... Drie uur geslagen. Jammer. Zijn we de tel kwijt.
Mathieu.
't Zal 'm hier nìet bevallen, Fritz. Heeft 'r nog iemand 'n centimeter tabak? Eenmaal, andermaal niemand niet? Of blijf je 'r op zitten, als 'n bok op de haverkist, kontroleur? Hè? Wat?
Hadwig.
Laat 'm leggen, jongeheer - de kontroleur slaapt - 'k wou da'k 'tzelfde van mezelf kon zeggen!
Mathieu.
Dat dee-je nog niet, Hadwig, als je slaapwandelaar was - dat wil zeggen: ik heb 't eens gehad in 't voorjaar - in Mei - ja, half Mei - dat 'k in geen drie dagen en twee nachten - haast zoolang als nou - me bed had gezien.... Ondeugend geweest, jongens - met aardige kleine vrouwtjes, jongens, - ach, ach, zijn 'r 'n knappe wijfies op de wereld! - 'k herinner me, dat 'k met Marietje - was dat 'n schat, 'n schat! - 's morgens om vijf uur - waar hoor! - 'k zal nog meer water in m'n nek krijgen, als 'k 'n woord lieg! - boven op den berg naar 't restaurant was geklommen, en dat toen de kellner de koffie bracht, 'k 'r 'n eed op had kunnen doen - zoo klaar-wakker zat 'k te slapen, dat 'k met m'n toffels aan, op m'n kamer was... Geloof je me niet?
Wiener.
'k Wou dat-je je kop toe hieuw - 't suist me gedorie in me ooren!
Mathieu.
Dat komt, Wiener, omdat je met je hoofd te laag ligt...
Wiener.
La-me gedorie met rust - as 'k wist hoe, maakte 'k 'r 'n end an... Op zee kè-je je teminste verzuipen as je hersens barsten.... In de boeien, an boord, hè-'k 't beter gehad...
Mathieu.
Ik zeg je een ding, Wiener...
Wiener
(grommend).
... Ik zeg jou, jongen, kwajongen da'k je geluid niemeer hooren ken! Hou d'r mee op met je verdomde verhalen van boven!... Boven is 't de pest, en hier is 't dubbel de pest...
Hadwig.
Wat raas je nou, Wiener...? Heb ik of 'n ander 't beter?... Is mijn kop niet zoo zwaar of-ie an de steenen vast zit gebakken?... Wi-je me jas?... | |
[pagina 132]
| |
Wat?... Nou dan?... Je kè-me toet antwoord geven! (Kreunend geklaag.) Huil je? Huil jij, Wiener... Je maakt 'r de andren mee wakker! Hou op, kameraad!
Wiener.
Me hersens - me hersens doen 'n krankzinnige pijn...
Hadwig.
De mijne ook, jongen... 'k Had óók liever ineene onder 'n klok in 'n afhouw gelegen, as 't zoo langzaam, zoo kwellend-langzaam, af te wachten... Ja!... Veel daglicht in de laatste jaren hè-'kniet gezien, maar 'r zoo zònder, zoo héélemaal zonder te sterven, van de eene nacht in de andere nacht, zonder overgang, hè-'k niet kennen droomen, toe-'k achter me weefstoel zat...
Eerste stem-in-het-donker.
Wie het 't wel kennen droomen, kameraad, wie? Ik ben in me leven van alles geweest - 'k hè steenen gedragen, om huizen te bouwen - 'k hè balen gesjouwd, om schuiten te lajen - 'k hè zand gekruid voor de dijken van sporen - 'k ben met me mars door de dorpen gegaan - 'k hè, zonder liegen, altijd zorgen gekend - maar zoo, met zoo'n leege maag en zoo'n gedreun in me kop, zoo ver van de zon uit te stappen, as 'n mol in 'n klem - nee, dat hè-'k niet...
Tweede stem-in-het-donker.
Zoo. Ik hè-me doodshemd angetrokken...
Schulz.
As je maar zeit waar je ze vindt, grappenmaker, doen we 't je na...
Tweede stem-in-het-donker.
'k Hè met me vrije arm me nummer-penning om me nek gebonden, met drie dikke knoopen, dat-íe niet los ken laten... 'k Hè negen-honderd-negen-en-negentig - drie negetjes - drie staartnommers. - As ze me vinden na weken of maanden, weten ze teminste wie an 't nommer hangt. Wat nommer hè-jij?
Schulz.
Twaalf-zeven-en-veertig.
Tweede stem-in-het-donker.
En jij, Hadwig?
Hadwig.
Ik? Vijf-drie-en-twintig.
Tweede stem-in-het-donker.
En jij, Spiess?
Spiess.
Ik - ik hè vijf jaar lang, vijf jaar, nommer zeven van de derde gaanderij gehad... | |
[pagina 133]
| |
Tweede stem-in-het-donker.
Wat zeit-ie?
Hadwig.
Niemedal, kameraad. Hij leit met z'n hoofd op me knie en is buiten westen.
Tweede stem-in-het-donker.
En jij, stortrijjer?
Eerste stem-in-het-donker.
Wat vraag je na nummers, maat? Wat gaan jou de nummers an? Me penning hè-k al gister bij Kerkhoven in 't gat gesmeten, met dikke steenen d'r op, om me ziel niet te bevuilen, as ze de eeuwigheid ingaat... Nou klop 'k nog eens (geklop).
Rudolf.
Ik zeg u, koempels, zalig zijn de armen van geest, want hun is 't rijk der hemelen, zalig zijn de zachtmoedigen...
Schulz.
Rudolf, Rudolf, je had toch beloofd!
Hadwìg.
Kom nou, Rudolf, we zijn al zoo ziek...
Rudolf.
Ik zeg u: ik ben een koning, maar mijn rijk is niet van deze wereld... Ik ben in de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen...
Wiener.
Ik waarschouw je, Schulz, as jij 'm niet mans ben, ben ik 't nog! Ik kan, kan 't niet anhooren...
Wied.
Als-ie daar troost in vindt, Wiener, troost op z'n pijnbank, wat schreeuw je 'r dan tegen in!
Wiener.
Bemoei je d'r niet mee!
Schenk.
Mooi zoo! Da's an z'n dirrekteur...
Wiener.
Maling an me dirrekteur...! Ken hier geen dirrekteur - me dirrekteur staat zoo goed as ik op de zwarte lijst!
Wied.
Dat doe 'k, Wiener - en 'k ga 't groote verlof, de groote vacantie met minder rumoer in dan jij...
Wiener.
As jij, jij; gedorie, dirrekteur - dirrekteur, hahaha! - dirrekteur was geweest, as je niet met die meid op je kantoor...
Hadwig.
Wiener, schaam je oogen uit je kop!
Wiener.
Hou je d'r buiten, Hadwig...! He-'k de kapertjes niet in me zak, die Fritz niet van d'r an wou nemen...? Dirrekteur! Dirrekteur, die met paarden en lakkeien na z'n stoel wier gesleept, die 't hier benejen | |
[pagina 134]
| |
alles zoo best vond, die niks tegen 't roofsysteem van de kolen dee, die 't z'n zorg was, as we niet sproeiden (schreeuwend). ...La-me gaan, Hadwig...! Weg met je pooten, of 'k sla d'r op los! - Zouen we hier as vee met z'n allen in de eigen smurrie krepeeren, as we met blommetjes in 't mijnwerkersvest voor ons plezier kwammen kijken...? Hoor jij - hoor ik ooit weer 't signaal voor de kooi...? Dirrekteur, hahaha! (lacht waanzinnig). ...Dirrekteur, hahaha, geef me 'n bon om uit te varen, hahaha! - uit te varen na de hel, hahaha! (Z'n krijschend gelach gaat in gesnik over).
Hadwig.
Wiener! Wiener...! Kom tot jezelf... Hier is geen dirrekteur, hier zijn geen koempels meer... Laten we mekaar de laatste uren niet als doodsvijanden...
Wiener.
... Geef me 't mijnboek - 'k mòt 't mijnboek van 't kantoor voor me klachten! Geef op! Geef op...! Acht en twintig duizend, acht en twintig duizend dooien... (Krijscht de woorden lang-galmend). ...Dan ben ik acht-en-twintig-duizend-en-een, jij acht-en-twintig-duizend-en-twee voor de kóóóóóólen, de kóóóóóólen...
Schulz.
Toe, Wiener!
Hadwig.
Kom nou, kameraad...
Eerste stem-in-het-donker.
Hadwig heeft gelijk, Wiener, we zitten as twaalf menschen - twaalf menschen op den nekslag te wachten - wat-ie boven gedaan het, telt benejen niet mee... Waar is je hand, man, die nog nooit 'n houweel, nooit 'n spa, nooit 'n schoffel gehouwen...? Glück auf, kameraad!
Wied.
Dank je, onbekende kameraad! En jij, Wiener...
Hadwig
Laat 'm snikken, meneer... Z'n hoofd gloeit van de koorts...
Wied.
Ik heb, koempels, en dat bìecht 'k jullie eerlijk, zoo als jullie me in deze - 'k zou haast zeggen gelukkige dagen, omdat 'k dichter bij jullie raakte dan 'k ooit zou hebben gekund - alles biechten - ik heb nièt enkel geluk, nièt enkel weelde, nièt enkel vrijheid | |
[pagina 135]
| |
gekend... Ik bewoog, en dat's nou geen geheim meer, (lachend) néééé, geen geheim: de brigade komt véél te laat - àls ze nog komt - 't grondwater is bij m'n heupen! - ik bewoog als 'n harlekijn an drajen, die 'k misschien sterker dan jullie zag - en 'k was - 'k was nièt gelukkig... Wiener heeft daar tegen de vrouw gevloekt en geschimpt, waarvan 'k als van 't licht in m'n oogen hield... Begrijp jij dat, Hadwig...? Heb jij nooit zoo, zoo ontzettend van 'n vrouw...?
Hadwig.
Ja, ja, meneer - van 'n vrouw èn van 'n kind...
Wied.
Dan begrijp je, niewaar - en, bij God, nooit heb 'k 't iemand, zelfs m'n besten vriend, niet durven... biechten: nou biecht 'k 't jou en jou en jou en jou! - nou biecht 'k 't zelfs aan den broer van m'n vrouw - dat 'r niets, niets meer voor me bestond, geen directeursstoel, geen mijn waarin jullie werkten, geen vrouw, geen kinderen - ik leefde in m'n droom en in m'n slaap en bij m'n werk voor dat kleine, blonde ding... Jullie zijn mannen - dat kan je me toch niet kwalijk nemen - daar hoef 'k toch niet voor onder vijanden te sterven...
Hadwig.
Nee, daarvoor niet...
Eerste stem-in-het-donker.
Daarvoor zeker niet...
Schulz.
As je je eigen vrouw niet mocht, dirrekteur, dan, dan spijt 't me da'k háár zoo rauw hè behandeld...
Wied.
Ik had me, koempels, en dat moet 'r nog uit, omdat 't me hier in 't donker is - of 'k met m'n geweten praat - ik had me - verkocht, verkocht...
Eerste stem-in-het-donker.
Verkocht, kameraad waren we allen, allen - verkocht was jij - verkocht waren wij... Nou klop 'k nog eens en voor 't laatst... en dan leg 'k me op me rug... (Geklop). ...Nee, de berg antwoordt niet... (spottend). Zallen we nog bidden, koempels, voor we de vierde nacht ingaan? Ja? Zingen ken nou geen ongeluk meer geven! Vooruit dan maar! (Zingt).
Glück auf, Kameraden, durch Nacht zum Licht!
Uns sollen die Feinde nicht kümmern,
| |
[pagina 136]
| |
Wir hatten so manche verzweifelte Schicht,
Und sahen die Sonne doch schimmern...
(De anderen neuriën zacht mee). Stil! Stilte! (Een zwak, verwijderd geklop). Ik hoor - ik hoor geklop... De berg antwoordt...
Wied.
Te laat - te laat, koempels... Van daar uit duurt 't te lang... (Het tooneel wordt opnieuw verlicht. 't Kantoor her-schijnt).
| |
Derde tafreel.Tiende tooneel.
Heil, Baumgarten, Stein, Eerste en Tweede Mijnbestuurder, Eerste en Tweede Aandeelhouder.
Heil
(komt met 'n emmer kolen over de plaats binnen, zet zich op den stoel bij de kachel, neemt suffig brokken kolen in de handen, laat die in den emmer terug vallen, mompelt half-dronken voor zich heen).
Ja... Ja... As ik 't voor 't zeggen had... As ik d'r voor most gaan staan... Maar hoe wi-je, hoe wi-je, niewaar, niewaar? (Speelt opnieuw met de kolen).
Eerste Mijnbestuurder
(met allen, behalve met Baumgarten en Stein, binnen tredend).
Ja, 't is ontzaggelijk koud. Zoo'n vorst herinner 'k me haast niet! (Tot Heil bij de kachel). Is hier nog niet gestookt? Wou je daar nou nog mee beginnen?
Heil
(den emmer opnemend).
Dat komt - dat komt, meneer, omdat, omdat...
Eerste Mijnbestuurder.
Ja, ja, 't is in orde! Nee, nou niet meer! 'k Zal 'r m'n beklag over doen! Maak dat je verdwijnt!
Heil
(mummelend).
As ze mijn gezeid hadden, maar dat hebben ze niet...
Eerste Mijnbestuurder
(ongeduldig).
Ja, ja!... | |
[pagina 137]
| |
(Wenkt hem heen te gaan. Heil af. Tegelijk treedt Stein binnen). Morgen, meneer Stein. Komt meneer Baumgarten niet?
Stein.
Meneer laat zich nog een seconde excuseeren, en verzoekt u vast te beginnen, omdat meneer physiek toch niet in staat is, de vergadering te leiden.
Eerste Mijnbestuurder.
Dan verzoek 'k de heeren in de eerste plaats mijn voorbeeld te volgen, en jas en hoed aan te houden, daar we bier anders bevriezen! (Aan de tafel, klopt met den hamer). Mijne heeren, nu we 'n volle maand na de ontzettende catastrophe, die ook onzen hooggeschatten voorzitter, den heer Baumgarten Senior, zoo onherstelbaar getroffen heeft, die hem zoon en schoonzoon tegelijk roofde, weer voor 't eerst bijeen zijn, heet ik u in zijn plaats welkom. Aan menschenlevens heeft de ramp, ongerekend den heer Baumgarten junior... (Tot Baumgarten, die door linkerdeur binnen komt). ...Pardon, als u mijn plaats nog innemen wil...
Baumgarten
(moeilijk).
Nee, blijf u allen zitten - ik zal m'n functie eerst weer bij de volgende zitting... (Zet zich in den stoel bij de kachel).
Eerste Mijnbestuurder.
Mijne heeren, driehonderd en tien man, drie honderd en tien menschenlevens, hebben we bij deze explosie te betreuren...
Stein.
En twee vrouwen...
Eerste Mijnbestuurder.
En twee vrouwen? Waren 'r ook vrouwen beneden?
Stein.
Boven. De kleine Menzel, die hier op 't kantoor werkte, heeft zich in 't bassijn verdronken, en de Bruid van zekeren Wiener is op 'r zolder gevonden - opgehangen.
Eerste Mijnbestuurder
(terwijl Baumgarten met Mathieu's gouden remontoir speelt).
Dat's vreeselijk... (Een stilte). Mijne heeren, om niet te lang bij de zoo uiterst pijnlijke bijzonderheden, die door de sensatielust der dagbladen, tot in het onkìesche zijn uitgesponnen, stil te staan, geef ik u in overweging met punt 3 van de agenda, de benoeming van een
| |
[pagina 138]
| |
directeur, waarvoor onze vriend Stein nièt in aanmerking wenscht te komen, te beginnen...
De tweede aandeelhouder.
Meneer de voorzitter, toen ik in onze laatste bijeenkomst voor de belangen, de verwaarloosde belangen, mijnheer de voorzitter, van den kleinen aandeelhouder, die zijn spaarpenningen, zijn zuur verdiende spaarpenningen in onze onderneming... (De voorzitter hamert). ...in onze onderneming, in de ‘Glück Auf’ (de voorzitter hamert) - in de ‘Glück Auf’... (Doek).
Einde van het laatste bedrijf.
Berlijn, 9 December 1911. |
|