| |
| |
| |
Derde bedrijf.
Een stijve kamer. De deur in den achtergrond voert naar de zitkamer. Deuren rechts en links. Het is avond. Een petroleumlamp aan de zoldering hangend, geeft 'n aangenaam licht. De meubelen zijn ouderwetsch. In 't midden een groote stevige tafel met tafelkleed. Meer links 'n kleinere tafel met flesschen wijn, rookgerij enz. Voor de haard ligt een pantervel. Op den schoorsteenmantel pendule met coupes en eenige portretten. Links een muurkast. Aan de wanden oud porselein, borden enz.
| |
1e Tooneel
daatje. (bezig glazen uit de kast te krijgen) daarna karel.
(kijkt met een ontevreden gezicht rond, haalt zijn horloge te voorschijn).
Kwart over tien.... kwart over tien.... Of 't hier een logement is!.... (snuffelt zonder Da te zien bij 't tafeltje met wijn en sigaren) .... Natuurlijk dat wordt 'n dronkemanspret.... Weiger nou zoo iets!.... (omkijkend tot Da). Wat doe jij hier?
'k Zet den boel klaar....
| |
| |
(brommend).
Zoo... Mevrouw!... Nou wat zoek je nou nog meer?
God, mensch, wat hè-j't weer op je heupen... Waar staan de porseleinen aschbakkies?
Mevrouw heit me gezegd...
Ik zeg je da'k ze niet hebben wil.... Wordt toch maar gebroken!... Haal de groote aschpot uit de huiskamer.
Doe wa'k je zeg! (houdt haar tegen). Neem 't tafel - kleed van de tafel....
(terwijl ze bezig is).
Waar je hoofd toch zit!.... M'n goeie tafelkleed.... (Da neemt 't weg) Niet zoo ruw!.... Wou jij 't liever vol wijnvlekken hebben?
Ach, mevrouw!.... Welke wijnglazen heb je gegeven?
| |
| |
Ruim ze weer op!.... Kom vlug nou.... Die glazen geef ik niet in gebruik.... Haal de gladde van beneden.
Nou maar, ik sjouw zoo niet op den laten avond.... ik ga naar me bed.
Jij doet wat ik je zeg....
't Wordt hier hoe langer hoe gekker.... Je weet heelemaal niet meer waar je je an te houen heb.... (Karel is op een stoel geklommen en bekijkt een der porseleinen borden) .... D'r wàs 'n barst in.
(valsch),
Heeft de kat 't weer niet gedaan?
Dat komt van 't slaan met de deur....
Praatjes! kletspraat.... 'k Hou 't je af.... als je daar maar op rekent.
(met 't blad glazen in de handen.)
'k Laat me wat afhouên.... Die trekpot wou je ook al in rekening brengen.... 'k Zou maar van den stoel afkommen.... Je bederft de heele zitting.... Je wordt nog heelemaal 'n keukenhen. (Af)
(bekijkt nog even 't bord, gaat van den stoel af, veegt met z'n mouw het trijp schoon, -
| |
| |
kijkt rond - rolt 't pantervel netjes op, legt 't in 'n hoek - kijkt weer - ademt op 't blad van de tafel, wrijft er met zijn zakdoek op - trekt een rimpel van 't tapijt recht - kijkt op z'n horloge - gaat naar de deur - Da komt binnen met glazen. Hij neemt er een in zijn hand - houdt 't tegen 't licht.
Goed!.... Zet ze nou maar neer en ga naar je bed.
(Af).
(zet de glazen neer - kijkt Karel na, wijst op haar voorhoofd - bemerkt het opgerolde pantervel - neemt 't op en legt 't weer voor den schoorsteen.)
'k Zal 'm nog 's 'n schort voorbinden.
(Af).
| |
2e Tooneel.
dora, ferdinand.
(gluurt door de deur links, treedt haastig binnen, loopt vlug op de teenen naar de deur rechts, aarzelt even. Klopt aan.)
| |
| |
(in hemdsmouwen).
Jij hier! Excuseer! (verdwijnt, komt dadelijk weer te voorschijn, zijn jas aantrekkend) Je doet me schrikken.... 'k Was al bezig 't me 'n beetje makkelijk te maken. (verschrikt) Wat zie je bleek!....
Praat zachter.... (wijst op de deur in den achtergrond). Hij is daar.... 'k Moet je spreken....
Ze kunnen elk oogenblik komen.... Zou 't niet beter zijn....
Nee.... Nu moet 't.... (Ferdinand biedt een stoel aan). Dank je! (zenuwachtig gehaast). Hoe laat reis je morgen?
Ik ga mee.... Wil je me mee hebben?
Wegloopen, zei je.... Dat was 'n idee.... 'k Doe 't!
'k Begrijp je nog niet goed....
Laten we toch niet huichelen, niet liegen.... Dat laffe komediespel.... Jij houdt van me.... Ik van jou....
| |
| |
Geen sentimentaliteit.... Je vindt me onvrouwelijk, niet? Geëxalteerd? Ja, ja,.... denk alles wat je goedvindt.... Maar je wilt 't.... Je wilt 't niet?
(met passie).
'k Vin je aanbiddelijk!.... 'k Vraag toch niets?.... 'k Zei toch al, dat 'k kapot heenging.... omdat 'k 't verkropt heb 'n maand.... 'n maand lang....
(haastig).
Familie hebben we niet.... geen van twee.... (op een portret wijzend) Om hem ging 'k van je houen... nog vóor je hier was... Nu zullen we gelukkig zijn... 'k Moet gelukkig zijn... Je leeft eens, niet waar?... Je bent toch meester van je eigen leven?... 'k Ken me zelf... Nu ben 'k opgewonden... Zenuwen!... zenuwen!.... Ze hebben me hier gemarteld... 'k Wil niets meer lezen.... niets meer weten... niets meer denken!... (slaat de armen om hem heen) 'k Ben 'n kind, zie je!... 'k Heb liefde noodig... Je zult me kennen, Freddie... (begint, tegen hem aangeleund zenuwachtig te snikken).
(bewogen).
Dora! Toe... huil niet... (kust haar). Dat vind ik vreeselijk...
(zich herstellend.)
'k Zal wegsluipen... morgen... 'k Ga vroeger of later... 'k Neem niets mee... Alles is van hem... 'k Ben 'm niets schuldig... (hem afwerend) Nee! Nee!... Tot morgen!
| |
| |
(smeekend.)
Dat is geen afscheid... (omhelst haar hartstochtelijk - plotseling afgetrokken, haar terugroepend) Dora!... Toch kán dat niet!
(in tweestrijd.)
't Mag niet... Nee, zoo kunnen we niet vluchten als... misdadigers.
Je aarzelt... je weigert!
(gejaagd.)
Wat heb je te zeggen!... Wil je niet? Ben je ook bang voor de wereld... Wie waagt er meer... jij of ik?
(snel).
'k Ben officier... 'k Ben hier gast geweest... 'k Heb m'n eergevoel... (dringend) Nee Dora... Laat me eerlijk zijn... ruiterlijk...
(hard)
Ferdinand Smit... Je hebt 'r vijf gedood in Indië... uit wraak... voor mijn broer... Heb je gevraagd of dat de moordenaars waren?
(angstig).
God!... zeg niet zulke dwaasheden...
(overgaand tot zachtheid).
Wees niet boos!... Neem me zooals 'k ben... maar aarzel niet... Laat me zelf niet nadenken over die stap...
Zie je... je zegt 't zelf... Daar mag nooit 'n spook-
| |
| |
sel... berouw... spijt... tusschen ons staan... Laat ons...
Stil! (zet zich haastig aan tafel).
| |
3e Tooneel.
de vorigen, karel.
(zonder hen te zien, houdt een paar kranten in de hand, bemerkt bij de deur het pantervel, stamptvoet, gaat op den schoorsteen toe, rolt 't vel weer op, legt 't in 'n hoek, ziet nu eerst de anderen).
Jij hier?... 'k Dacht dat je al naar bed was... Heb jij dat vel neergelegd?
(de kranten op de groote tafel uitspreidend, tot Ferdinand).
Da's voor de natte kringen... (tot Dora) Ga nou naar bed, als je toch ziek bent... (Er wordt gescheld). Blijf maar! Ik zal wel openmaken. (Af).
| |
| |
| |
4e Tooneel.
dora, ferdinand.
(minachtend).
Voor hèm... vluchten!... Nooit...
| |
5e Tooneel.
de vorigen, krapels, broekmeijer en potter, (gearmd) meeuwsen, karel.
(Dora, maakt een haastige buiging, af).
(zelfde kleeding zonder muts).
Mag ik voorstellen... Marinus Potter, advocaat van twee dagen en twee en een halven nacht... Herman Meeuwsen, luitenant en kribbebijter... Broekmeijer... Bernardus, Jozefus, Broekmeijer, boekhandelaar, makelaar in vee en poëet... We komen te laat... We
| |
| |
komen te laat! We komen te laat. Kom, Broekje (tot Broekmeijer) Sta nou niet zoo lamlendig... Ben je nou al vet?
Hi! Hi! Hi!... 'k Ben nog nooit vet geweest. Hi! Hi! Hi! Excuseer... 'k Ben 'n beetje licht in m'n hoofd... 'n beetje draaierig.
(declameerend).
Draaierige dichters met iets lichts in hun hoofd, hebben de beste verzen gestoofd.
Zijn jullie nou al aangeschoten?
Ik kan tegen geen jenever.
Drie borrels heeft-ie maar gehad in de Zwaan... Ha ha ha! Je moet z'n oogjes eens zien, Smit!
Heb je ook 'n glaasje water?
Waarachtig... 't draait me.
(hem een glas voorhoudend).
Maar Broekmeijer... Hoe kom jij nou zoo mal.
Hihihi! 't Zakt al... 't zakt al.
Nou Broekje... We danken je wel hoor... Je bent 'n patente gids.
| |
| |
(afgetrokken).
Willen jullui maar plaats nemen? Daar staan sigaren... Herman, wil jij eens inschenken? (ze zetten zich).
(ter zijde, tot Ferdinand).
Zeg, we hebben 'm maar meegebracht... 't Is 'n zeldzaam exemplaar... (op Karel wijzend) Blijft hij ook?
(ter zijde).
Wat wou je anders? 'k Kan toch m'n eigen gastheer niet buitensluiten?... Trek nou niet zoo'n gek bakkes... 'k Kon toch niet onbeleefd zijn.
Goed! Best!... alles voor jouw verantwoording... ik wasch m'n handen in onschuld.
(lachend).
Spreek toch niet zoo hard.
Dat zeg ik je... D'r vallen lijken.
Uitstekend... 'k heb zelf 'n bui om 'n stuk in m'n kraag te drinken.
Dat stuk perkament moet onder tafel... (op Karel wijzend) onze kindermeid ook.
Hé daar... Krapels... Smit... Geen conferenties en petit comité!... Wij zitten al! (de aangesprokenen zetten zich) Schuif nu wat bij neefje (tot Karel).
(opstaand).
Mijne Heeren! Buiten is 't hondenweer!... 't Regent baksteenen... Je zoudt zelfs je schoonmoeder niet uit-
| |
| |
zenden... Dat zegt veel, mijne heeren. En we waren broederlijk bijeen in de Zwaan... deze dichter... deze vrouwenhater... deze vrouwenvereerder... en (op zich zelf wijzend) , dit sieraad der juristen... 'n sieraad mijne heeren, dat misschien in de naaste toekomst 'n bloedigen oorlog zal veroorzaken, ja, 'n oorlog, mijne heeren!... Want er zal bloed vloeien! Ze zullen vechten... om mij, Marinus Potter, Meester Marinus Potter... ze zullen me overal willen hebben, overal, in heel Nederland... ze zullen me smeeken om adviezen... 'k zal ze vragen vijf pop per consult... 'k zal in éen jaar steenrijk zijn - 'n Burgeroorlog om mij... en 'k heb toch maar éen lijf... éen kop.
(dom lachend).
Als je nou maar zei... waar je op neer wil komen...
Stilte... Ik laat me meeslepen door m'n eigen welsprekendheid... We waren broederlijk bijeen in de Zwaan... deze dichter... deze...
Ja, we weten nu al wie...
We waren er bijeen... We gebruikten 'n paar schaapmannetjes... We zaten prettig... droog... 'n nestje jonge vogels (met pathos) Toen sprak de vriendschap in ons... We dachten aan 'n ongelukkige op deze kamer... ‘So mutterseele allein’ We verlieten ons warme hokje... we gingen er door, door 't hondenweer, door den baksteenregen, waar je zelfs je schoonmoeder niet an zoudt wagen... en we klopten hier aan...
| |
| |
‘Broeder, o Broeder, in naam onzer moeder,
'k Kom hier zoo koud en zoo dorstig aan...’
Mijne heeren! We werden natuurlijk gastvrij ontvangen... Natuurlijk zeg ik... Het puikje, de room der juristen, 't levend extract van B.W. en andere weeën... stond aan 't hoofd...
't Einde! 't Einde!... 'k Heb dorst!
Dat is 't juist... 'k Begin ook 'n droge keel te krijgen... De schoonste redenaars-gave, mijne heeren, is die, welke dorst sugereert... Welnu, ik zal eindigen... Ik ben de eenige rechtsgeleerde hier... Mijn studietijd geeft u soliede waarborgen, dat ik lang normaal kan blijven... Ja, mijne heeren, ge beseft niet welke studie, welk geduld er voor noodig is, eer men tot anderen zeggen kan ‘Drink maar raak!’... Apprecieer dat in me! Apprecieer dat!... En daarom geloof ik, neen, weet ik zeker, dat ik de man ben om deze vergadering te presideeren. Een abnormale praeses...
(onverstoorbaar).
Een abnormale praeses moge op z'n plaats zijn in Raadsvergaderingen, Kiesvereenigingen... voor de leiding van dit eminente gezelschap, waarin de beste, de belangrijkste, de meest beteekenisvolle rangen en standen der maatschappij vertegenwoordigd zijn, heeft men een kundig, knap, ontwikkeld, rechtvaardig, nuchter, erg
| |
| |
nuchter, scherpzinnig, kortom een bescheiden man noodig. Die man ben ik mijne heeren.
De gezondheid van onzen bescheiden praeses. (Zij klinken. Karel blijft zitten. Gedurende het volgende blijven ze staan).
(tot Broekmeijer).
Als men op iemands gezondheid drinkt, en dan nog wel op de mijne, drinkt men ad fundum.
Ad fundum... zóó... Eerst uitdrinken (laat hem 't glas omkeeren). Nou mag er geen droppel meer in zijn.
Heel aardig!... Heel aardig!... Maar 'k wil niet dronken worden. Hihihi!
(tot Karel, terwijl Meeuwsen weer inschenkt).
Drink je niet, meneer Kremer?
(verlegen).
Ja... Ja... (neemt één slokje).
(aanstootend.)
Ad fundum!
(zich groot houdend).
O ja... Proost!... Proost!...
(neemt een der kranteu op en verfrommelt die; Krapels ziet 't en doet 't zelfde met de andere).
Zou je ze maar niet liever... (houdt zich in) Proost!
| |
| |
(veegt voortdurend de natte kringen en druppels met z'n mouw van de tafel.)
Mijne heeren!... Als we wat vetter zijn, zullen we de gezondheid van den gastheer drinken... Nu stel ik voor de glazen te ledigen op den roem, de glorie, de kunstenaarsloopbaan van onzen grooten vee-boek en gedichten handelaar, Bernardus, Jozefus, Broekmeijer.
Bravo! (Krapels stort terwijl een glas om. Karel neemt zijn zakdoek en droogt de tafel).
Ik ben... ik ben... ik ben... zeer gevoelig.
Geen gevoeligheid!... Drinken!... Ad fundum!...
Ja, meneer Broekmeijer... voor u zie 'k nog 'n standbeeld verrijzen... bijvoorbeeld achter het brandspuithuisje.
Daar heb je de mestvaalt... dat kan niet.
Da's bijzaak!... Ik drink op 't standbeeld.
Ja maar... Hihihi! 'k Heb nog niks geen lust om dood te gaan... Hihihi!
O, bescheiden genie!... Hebt ge dan niet de onsterfelijkheid?... het eeuwige leven?... Daar ga je... Ad fundum. (tot Ferdinand) Nou, Smit, waar blijf je?
| |
| |
Ja maar... waarom drinken jullie nou allemaal op mij?
Stilte! Stilte! Geen interrupties.
(voortgaand)
Ze hebben me 't gras voor de voeten weggemaaid... Ik drink op je als m'n gast...
(tot Karel).
Jouw beurt, neefje!
(verlegen).
Mot ik ook wat zeggen?... Nou... Nou... Nou... Dan wou 'k zeggen... zie je... ik kan niet veel zeggen... Nou dan... Ik drink... op de gezondheid van... luitenant Smit...
(Bravo geroep. Ieder stoot aan. Ferdinand vermijdt met Karel te klinken. Karel houdt zijn glas naar Ferdinand toe).
Nou wij nog! (Ferdinand heft zijn glas op, laat 't vallen, vóór aan te stooten).
Een ander glas! (schenkt in).
(Nu zetten zich allen).
(bedwongen knorrig).
Wat 'n zonde voor 't glas. (zoekt de scherven bijeen en probeert of ze nog passen).
Zeg eens, Pantalonmeijer...
Broekmeijer... alsjeblief.
| |
| |
Wat Broekmeijer! Een poëet met een broek, verbeel je! Veel te vulgair! Vroeger droegen de dichters alleen vijgeblaadjes.
Hihihi! Nou geloof 'k, dat 'k in 't ootje genomen wor!
Pantalonmeijer... we hebben al dikwijls 't allemachtig genoegen gehad... je verzen te hooren voordragen... Kom, man, brand eens los.
Drommels ja... Hobbel eens op je Pegasusje!... Zondagsruiter van den Olympus!
Heel gevleid! Heel aardig!... Heusch 'k ben wat licht in m'n hoofd... Ik kan tegen geen jenever.
Uitvluchten! Nederige trots!
Laat je nou niet soebatten als 'n preutsche ouwe juffer!
Je mot 'm hooren. Dat verjaardagsvers!... Broekmeijer... Je weet wel...
Als de heeren 't dan willen... Heusch...
Op dat goeie besluit eerst een glas gedronken! Ad fundum! (geklink en gelach).
| |
| |
Mijn gedicht heet ‘de eik en de roos.’
President... 'k roep je tot de orde.
't Gedicht heet ‘de eik en de roos.’ 't Heeft diepe beteekenis.
Wees nou toch stil! (zet een leege flesch van tafel).
Het is 'n allegorische voorstelling naar aanleiding van meneer's laatsten jaardag. (op Karel doelend).
‘Een donker groen, groen bruine eik.
‘Van veertig donze zomer-lentens
‘Stond naast een bleek rood-roode roos.
Maar Broekmeijer... Een roos van 20 jaren...
(snel).
Verliest z'n blaren...
(snel).
Als de mensch z'n haren.
Ja maar, dat is allegorisch.. zie je..
Doorgaan! Doorgaan! Geen proza er tusschen.
| |
| |
Nou dan... Nog eens...
‘Een donker groen, groen-bruine eik
Van veertig donze zomerlentens.
(grinnekend).
Zie je... Die eik ben ik...
Wees nou toch stil...
‘Een donker groen, groen bruine eik
Van veertig donze zomerlentens
Stond naast een bleek rood-roode roos,
(zich verkneukelend).
Da's m'n vrouw.
(druk lachend).
Nou 'k hou ook van 'n grappie. (drinkend) 'k Kan ook meedoen met jongelui (drinkend). Als 'k eenmaal begin...
‘Stram, dik-stram, vettig,
‘Knoklig steunend modderwortels
‘In zwart, zwart glibberaard
‘Schuttend, breede schuttend, steunend
‘De roos, rozig, roodrig, rood-rood
‘Lauw windrig waait, nattig waait
‘Gelijk de geesten in de hel van Dante.
| |
| |
(zingend).
En dan heb 'k nog zoo'n ouwe tante! Die loopt met kranten. Die loopt met kranten!
Luitenant Krapèls
Je maakt den dichter helsch!
‘Vladderende? vliegen... duizende vlinders
‘In heiren, heiren, heiren...
Ik zeg... heiren, heiren, heiren.
Heiren! (spelt) H-e-i-r-e-n.
‘Vladderende vliegen, duizende vliegen
‘Vlinders vliegen... vladren... duizende...
Daar heb je 't. Ik kan niet tegen jenever. Nou weet ik de rest niet meer.
Wàs er dan nog een rest? We hebben genoten, meneer Broekmeijer... Genoten is het woord niet... Je hebt ons in hooger sfeeren gebracht... Mijn traan-
| |
| |
klier liep binnenwaarts... 't Was subliem!... Leve Broekmeijer!
(Bravo's. Geklink).
't Was niet alleen mooi... 't was de overtreffende trap van mooi... 't Was verduiveld mooi... mooi! Vooral dat endje van die ouwe tante... Heb je dat nou heelemaal alleen gemaakt?
(gemaakt lachend, poseerende met een hand in zijn vest).
'k Ben te bescheiden.....
't Was verduiveld hoog... 'k Heb er geen jota van begrepen.
(minachtend).
Nee, dat begrijp ik wel: Da's ook niet noodig!
We konden nu wel eens gezamelijk zoo'n gedicht maken, hè?
Da's 'n idee... 't Genie zit in de flesch. (schenkt in).
(tot Ferdinand, die voortdurend in zich zelf gekeerd zit en bijna niet drinkt).
Kom Smit... zit er niet zoo vervelend bij!... De eerste regel!
(schrikt op).
Wat zei je?
Waarachtig hij zit te droomen! wor wakker, ouwe heer! We gaan dichten! Allo... de eerste regel.
| |
| |
(nadenkend).
‘Een boer liep met een biggetje...’
De beurt an luitenant Meeuwsen!
Biggetje! Biggetje! Nee da's verduiveld gek! Biggetje zei je? d'r rijmt niks op biggetje.
Kom nou!... D'r rijmen wel honderd woorden op.
(zich 't gelaat afvegend).
'k Heb 't warm. Stil... 't komt... De inspiratie komt... Daar heb j't... ‘Een traan op zijn gezichetje.’
Zwijg man! En avant! Den volgenden regel!
‘Hij liep dik-heete paarlen schreiend, afgezonderd.’
‘Hij had pijn in z'n buik en dat is bedonderd.’
Mot ik nou?... Nee, zie je, dat kan ik niet... Wat mot ik nou zeggen?
(ongeduldig).
Zeg maar wat!
(grinnekend).
Gaan jullie maar door... Ik drink... Ik drink... De wijn is goed, zie je. (lachend) Ik kan mee doen hoor!... Als 'k goed begin... (licht aangeschoten).
Goed. Hou je mond!... ‘Hij minde 'n meissie, maar ze vond 'm te links.’
| |
| |
Links, links! Wat rijmt er op links? (telt op zijn vingers) Binks... Dinks... Jinks... Ginks... Winks... Rinks... Kerel, ben je dol? Jinks... minks... Ah! ‘Nu loopt hij versteend als een Egyptische sphinx.’
Vroeger hebben ze geloopen!
Ik?... O!... ‘Een zilte traan viel op z'n paarse sloffen.’
(aangeschoten).
Hihihi! ‘Und er liebte und blieb ewig hoffen.’
(aangeschoten, driftig).
Hollandsch!
Als 't maar rijmt! Hihihi!
Verdomd! Da's gemeen... Je bent hier in Holland... Je bent hier bij officieren!
Silentium! Deze uitdrukking van Bernardus, Jozefus Broekmeijer zou aanleiding kunnen geven tot een ingewikkelde procedure... We hebben wel gezegd te zullen dichten... maar hebben niet uitgemaakt in welke taal... 't Laat den regel dus passeeren... en beslis in hoogste ressort, dat we verder Hollandsche lyriek mystiek of symboliek ten beste geven, ten einde delicten en conflicten te vermijden!... Nog eens, Broekje!
| |
| |
'k Ben 't weer vergeten... 'k Kan nou eenmaal niet tegen jenever. Zie je 'k heb net zoo'n gevoel of... (zakt in zijn stoel terug, komt langzaam weer bij).
Katterig, mijne heeren!... 'n candidaat - dronken - wezen. (Krapels staat op, loopt rond in de kamer).
Mot ik nou? Proost!... Proost!... (aangeschoten). Goeie wijn!
Mijn beurt? ‘Hij kwam toen bij een moddersloot.’
(lusteloos).
Bij een sloot... boot, kroot, rood, moot, dood... Dan moet-ie maar dood. ‘Hij sprong er in en hij was dood.’
(ernstig)
We beginnen pas. De big die sprong natuurlijk niet mee. Logisch redeneerend moet j't vatten, Meeuwsen, dat 't beest heel cynisch bleef toekijken, toen z'n baas in die sloot sprong... Ik stel dus de historie van de big aan de orde.
De big! Die had ik waarachtig vergeten... ‘'t Biggetje kreeg 'n vreeselijken schrik.’
Hihihi! Ik wor zoo lollig!
(aangeschoten).
Rijm, onmensch!
| |
| |
(leunend op Broekmeijers stoel).
Op schrik, voor den donder!
Hihihi! ‘Toen kwam 'r 'n blauwe dragonder!’
(driftig).
Alle duivels! Denk je dat ik me door zoo'n ploert voor den gek laat houen.
(houden hem tegen).
Geen ruzie! Afdrinken!
Dan mot-ie rijmen op schrik... op schrik!
Op schrik? op schrik? Hihihi! Op schrik... Ansjovis in blik!... Door dun en door dik!... Mijn laatste snik! Krijg allemaal de hik!...
(melankoliek).
Hooren jullui dien veeboer!... Krijg de hik... Ik ben luitenant van de Marine... Verdomme!
Kom nu, geen kwestie! Broekje heeft zijn beurt verzuimd. (tot Krapels). Neem jij den regel over.
Op schrik? De big kreeg 'n schrik, niet? 't Kan me eigenlijk niks schelen! Voor mijn part krijgt ie duizendmaal 'n schrik. (huilerig). Zie je, 'k ben verliefd, smoor verliefd... 'n goddelijk schepsel... en ze wil me niet. Dat zit me dwars... Jullie kunt vroolijk zijn... Ik niet... Ik heb verdriet... Verdomd! (zit te snikken).
(Gedurende 't volgende wordt de stemming drukker en meer opgewonden. Hierbij in 't oog te houden dat Potter over alles ernstig blijft redeneeren. De drank maakt den
| |
| |
advocaat in hem los. - Meeuwsen kalm, niet dronken. Krapels, sentimenteel, aangeschoten. Ferdinand, weinig sprekend. Karel heel vroolijk, dranklosgelatenheid. Broekmeijer, half-bewusteloos).
(lachend).
Kom Lo... 't Is pas je duizend en zooveelste verliefdheid... Die zal je ook wel te boven komen.
(ernstig).
Ik wacht nog altijd op den volgenden regel.
Blijf van me af... Jij begrijpt me toch niet... Vrouwenhater!
(pimpelend achter zijn glas).
Zoo ben jij een vrouwenhater... Da's nou heel dom... Ik hou van mijn vrouw... Ze is 'n engel, zie je....
(plotseling diepzinnig).
't Is de vraag, mijne heeren, of de Spartanen...
Of de Spartanen verkeerd deden door mismaakte kinderen te verdrinken... De maatschappij mijne heeren...
Goeie hemel, Tinus, wor niet zoo zwaar op de hand.
'n Juweel... Blauwe oogen, blond haar (tot Meeuwsen, die hem in de rede wil vallen). Laat me begaan, jij bent gek! Dol ben je, zeg ik. Verbeel je om éen zoen heeft-ie geduelleerd en z'n meisje weggejaagd.
| |
| |
(driftig).
'k Moet je verzoeken in je dronkenschap niet te vergeten, dat dat mijn geheim is.
(drinkend).
Hoe is 't mogelijk! - Hoe is 't mogelijk!
(huilerig)
Ik ben 'n ongeluksvogel.. 'k Was verliefd op Mina.. die is met 'n ander getrouwd.. Marie, de dochter van den commandant, heeft ook al 'n vrijer... Grietje... Jeanne... allemaal mis... 'k wou dat 'k in Turkije zat.
(altijd serieus).
Ja, mijne heeren, dat idee van 'n harem geeft aanleiding tot...
Schei nou uit met je zware kost.
Ja maar, kijk nu eens... Daar ginder draagt je vrouw 'n voile... Hier kijkt ieder haar aan.
Nonsens! In 't buitenland zijn de vrouwen juist minder prude, dan hier!
Da's waar.. De Hollandsche vrouwen zijn bang voor alles.
(opstaande, waggelend).
Spreek me geen kwaad van de Hollandsche vrouwen!
(schaterend).
Hou je roer recht.
.. Prude, zei je? Mijn vrouw is niet prude... Nee, zeg 'k je!
| |
| |
Maar beste vrind... Zeg toch geen onzin.. Ze kleuren hier als d'r eigen man ze zoent, waar vreemden bij zijn.
Da's niet waar!.. Je weet d'r niks van!.. Schenk nog 's in. (leegt in eén teug; waggelt naar Broekmeijer) Kom nou, ouwe jongen.
(eveneens waggelend).
'k Ben zoo lollig! Hihihi!
Ik ook! Hahaha! (ze probeeren gearmd de kamer rond te loopen; de anderen volgen, luidruchtig lachend hun bewegingen. Krapels ligt met 't hoofd op de tafel). Nou vraag ik hoe dat vel hier komt! (vat 't pantervel op) Help eens mee Broekje.. Hier moet 't liggen... Ha! ha! ha! (ze probeeren samen 't vel voor den schoorsteen te leggen, tuimelen tegen elkaar aan, rollen op den grond, komen naast elkaar te zitten. Algemeen gelach en schreeuwend lawaai).
| |
6e Tooneel.
de vorigen, dora.
(kijkt even rond, verbluft).
'k Wist niet wat dat leven beteekende.. 'k Was bang voor 'n vechtpartij.
(moeilijk oprijzend).
Weet je wat Meeuwsen zei.. Weet je?.. 'k Ben niet dronken!.. 'k Kan ook meedoen... Als ik eenmaal begin, dan begin ik... (tracht haar te omhelzen).
| |
| |
(zinnelijk-lachend).
Hij heeft gelijk.. Ze is preutsch.. Ik wil je n zoen geven.. Versta je?.. (Ferdinand is opgestaan, houdt zich toornig aan een stoel vast.)
(onverschillig).
De heeren zullen wel op 'm passen. Ik wensch u goeien nacht. (ze draait zich om. Karel vat haar bij een arm). Laat me los, Kremer. Ben je krankzinnig geworden! (Hij waggelt, wil haar met geweld omhelzen. Ferdinand is op 't punt tusschen beiden komen. Vóór hij bij hen is, geeft Dora, driftig haar man een oorveeg. Karel kijkt haar versuft aan. Ze staat trotsch tegenover hem, gaat dan toornig heen. Algemeene stilte. Karel wrijft zich eenige keeren met de hand over 't voorhoofd, waggelt naar een stoel. Het doek valt).
|
|