Een nieuw Nederlandsch verzen- en liedeboek(ca. 1860-1870)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] Lied van een tuinmansdochtertje. Matig en Goedig. Tuin-mans Geer-te! wil je gie--ten Al de blom-kens, die er staan, Kind-lief! 't moet u niet ver- drie--ten, Op een ie---der acht te slaan. Elk wil zijn be--schei-den deel, Niet te wei--nig, niet te veel, Niet te wei--nig, niet te veel. Giet je met te groo-te plas-sen, Giet je met te schriele hand, 't Zal de teê--re bloem niet pas---sen, 't Waar' te wei-nig voor de plant; Waar er een om meer nog vroeg, Had een an---der lang ge- noeg, Had een an---der lang ge--noeg. Tui--niers Geer-te! wil je vrij--en Met je bloo--de Ja--pik-buur, Laat wat van uw stuurschheid glij---ên, Kijk zoo streng niet en zoo zuur. Door een kus--je vier of vijf Krijgt de knaap een hart in 't lijf, Krijgt de knaap een hart in 't lijf. Maar als Teu-nis spreekt van trou-wen, 't Stou-ter- tje, zoo schalk en wild, En ge woudt den kwant be- hou--ên, Wees met zoen-tjes niet zoo mild. Geer-te! geef hem niet te veel! Elk wil zijn be---schei-den deel, Elk wil zijn be--schei-den deel. Vorige Volgende