Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 216] [p. 216] Fier en zacht. 1. Wees jegens Meerdren zedig-fier, Wees jegens Mindren nedrig-zacht; Pak bij de hoornen os en stier, Maar laat de lammetjes wat vacht; Zorg, dat ge, als Man, uw Plaats bewaar': Kloekmoedig hier, zachtmoedig dáar! 2. Helaas! 't is meestal omgekeerd! Men buigt en kruipt voor Hoog en Rijk (Al is 't, dat men hen acht noch eert!) - Koel is men jegens zijns Gelijk'; En lomp en grof, ja! hard en wreed Voor hen, die men zijn Mindren weet! 3. Maak, dat uw Mindere U bemint, Dat U uw Meerdere acht en eert, En blijf met uws Gelijk' goed Vrind... Maar 't Règt zij steeds door U verweerd! En Kwaad en Goed, in lof en blaam, Gestempeld met hun eigen naam! [pagina 217] [p. 217] 4. Zoo éer slechts, wat eer-wáardig blijkt, Maar doe 't uw Meerdren 't minst bedeesd! Bemin, wat minnens-waardig lijkt, Maar doe 't uw Mindren... 't liefst en méest! Dàn (of gij Werksman zijt of Heer) Dàn vindt gij Zelf ook Liefde en Eer! Vorige Volgende