Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 184] [p. 184] De 'luî.' 1. Wat er vischjes zijn gevangen, Groot en klein van naam en faam, Met de haakjes van verlangen... 'Zucht naar lof - en vrees voor blaam!' Och! dat hopen - och! dat vreezen, Bij hetgeen ge doet en laat, (Waar 't om Menschen-oordeel gaat!) Is der slaven Sláaf te wezen... Maakt het goede zelfs tot kwaad! 2. Wie zijn schande, wie zijn eere Hangt aan 't zeggen van de 'Luî,' Raakt (hoe hij zich wende of keere) Van de druppels in de bui. Wie zijn waarde en kracht wil peilen Met zijn buurmansvrouws begrip, Ziet alras zijn redloos schip In de levenszee verzeilen, Op de scherpste blinde klip. [pagina 185] [p. 185] 3. Doe - hoe 't boos gerucht moog blazen, Wat het hart erkent als goed; Laat (wie tieren moge of razen!) Waar zich 't hart voor schamen moet! Als de stem van uw Geweten Spreekt - heb dan geen andre keus... En zoo 'Men' dan (boos of heusch) Lof of blaam u toe wil meten... Knip de 'Luî' maar voor hun neus! Vorige Volgende