Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 175] [p. 175] Vrinden. 1. Hebt ge wáre, trouwe vrinden, Die (bij 't minder, of bij 't meer!) Stéeds u eerden en beminden... Dank dan onzen Lieven Heer! Naast het bèste deel des harten, Liefde van een brave Vrouw... Is ons, in dees' aardsche dreven, Nimmer hóoger schat gegeven, Dan beproefde Vrindentrouw! 2. Wat het bittre zoet kan maken, En het zoete dubbel zoet, Wat, aan dorre doornestaken, Malsche vruchten groeijen doet, Wat de warme zonnestralen Zijn, bij felle winterkoû, Wat, voor dor-geschroeide wegen, In den régen ligt aan zegen... Vindt ge in echte Vrindentrouw. [pagina 176] [p. 176] 3. Prijs uw lot dan boven velen, Wien een vrind te beurte viel, Willig om uw lot te deelen... Hart des harten, ziel der ziel! Wees zóo matig in de weelde, Wees zóo krachtig in den rouw, Dat ge (in beiden!) wáard' moogt blijven Om éens op uw graf te schrijven: 'Hij kende echte Vrindentrouw!' Vorige Volgende