Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] Onder de sneeuw. De witte vlokken stuiven, Die 't veld met dons bekleên; Geen grasjen of geen spruitje Dringt meer door 't dekkleed heên: Maar 't groeit, hoe diep bedolven, Toch frisch en krachtig voort, Tot het, ô Lente! uw stemme Weer suizend fluistren hoort. Laat de Ouderdom de lokken Met rijm en sneeuw belaân, De Liefde blijft er groeijen In vrome Jeugd ontstaan: In stramme borst besloten, Naauw merkbaar voor het oog, Toeft zij op schooner Lente En Bloeitijd - hier omhoog! Vorige Volgende