Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] Avondzon. 1. Het avondzonlicht doopt in goud De groene toppen van het woud, En, langs der dennen stam gegleden, (Wiens donkerrood den schuinen straal Doet blinken, als gegloeid metaal) Daalt het langs 't mosbed naar beneden, Als of het, op dat zacht tapijt, Zich graâg ter ruste had gevlijd. 2. 'Slaap zacht, gij lieve zonneschijn!' Zoo zingt het wilde vogelijn, Zoo ruischt het loof en alle twijgen! En gij, ô Mensch! die voelt en weet, Wat goeds het lieve zonlicht deed, Gij zoudt, gedachteloos, dan zwijgen?... Och, smelt in 't zalig avonduur Uw lied, in 't danklied der Natuur! [pagina 64] [p. 64] 3. En zijt gij arm - geen pracht of praal Van weidsch Paleis of Koningszaal Biedt zóoveel schoons om voor te buigen, Dan 's Heeren tempel... 't statig woud, Verlicht door avondzonnegoud, En vol van stemmen, die er juichen, En zich vereenen in Gods lof... Voorwaar: dat is Uw Koningshof! Vorige Volgende