Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] Dauw. Als de avond daalt met zwarte schaâuw, Ziet gij den dauw, Als zwevend gaas, op veld en weiden Zijn vochten nevelsluijer spreiden. Straks, toen de zon in vollen glans Blonk aan den trans, Steeg al die damp, in stil gewemel, Onzigtbaar naar den blaauwen hemel. Doch nu geen hóoger licht en gloed Hem rijzen doet, Daalt hij, bij 't magtloos pogen, weder Als tranenstroom op aarde neder. - Zoo moet, als 't hart (door leed bezwaard) Zich heft van de aard', En niet in tranen neêr zal dalen, Een hóoger gloed den geest doorstralen. Vorige Volgende