Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Avondstond. 1. ô Rustig-lustige avondstond! Die ons van de' arbeid komt verpóozen; Gij draagt, al zijn 't wat bléeker rozen, Zoo goed als de ochtend ze in den mond! En door dien teêren rozenkrans, Wiens schóon zoo spoedig is verdwenen, Strooit gij de zilvren starren henen, Die schittren aan den blaauwen trans, Met eeuwig onverdoofbren glans. 2. Uw adem, die ons 't voorhoofd kust, Is nog van duizend geuren zwanger, En lieflijk kweelt uw lentezanger, Schoon alle vogels gaan ter rust; - Uw hand strooit over gras en spruit, En op de half-gesloten knoppen, De laafnis van uw koele droppen; En, als op 't dor geschroeide kruid, Giet gij ze in onze harten uit. [pagina 66] [p. 66] 3. Gij rustig-lustige avondstond! Die ons wilt troosten, sterken, laven.... Gelijkt ge niet met al uw gaven Een Engel, dien de Heer ons zond? ô Geef ons dan ook, elken keer, Nà de' arbeid, dien we als lust beminnen, Die rust van buiten en van binnen, Die 't smachtend harte, telkens méer, Ten Hemel heft tot God den Heer! Vorige Volgende