Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] De duinroos. 1. De storm joeg wild het luchtruim door, De zee hief wild haar golven op; Een duinroos dobberde op den top, Maar ging in 't stormen niet te loor: Neen! op de kruin der baar gedragen, Werd zij geworpen op het strand; Maar woelde zich weer vast in 't zand, En bloeit welligt in béter dagen! 2. De storm joeg wild het luchtruim door De zee hief wild haar golven op; En redloos zwalpt, van top tot top, Een schip door 't ongemeten spoor: Tot dat het (eensklaps stukgeslagen) Als wrak geworpen werd op strand, En de arme scheepsluî, in het zand, Half stervend, of gestorven lagen. [pagina 55] [p. 55] 3. ô Gij, die vaak naar grootheid streeft, En over 't nedrig leven klaagt, Zie toe, wanneer de Stormwind jaagt, Wat voordeel láger standplaats geeft. - Hoe hóoger stand, hoe éer bezweken, Wanneer de storm des levens woedt.... In 't strijden met den wilden vloed. Had ik der Duinroos 't liefst geleken. Vorige Volgende