Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] Herfst. 1. ô 'k Heb u lief, geelkleurig groen Betint met diepen purpergloed; 'k Hoû - van dat half-verbruind plantsoen Wiens suizend fluistren peinzen doet; 'k Bemin dat waas der Najaarslucht, Dat blaauwt om 't nevelgraauw verschiet, En, als de Vogel in zijn vlugt, Kweel ik den Herfst, mijn vriendlijk-krachtigst lied. 2. Geen bloemen tooijen meer het woud; Op eikels kraakt de vlugge voet; De geur van 't harsig dennehout Doordringt de lucht en staalt het bloed; Het Wild, dat knabbelde aan het kruid, Duikt schichtig in de heesters neêr, Verschrikt door 't schallende geluid Van vallend hout, of knallend jagtgeweer. [pagina 52] [p. 52] 3. En diep dring ik door 't loover heen En zoek een plek, vanwaar mijn oog Het bergpad, kronklend naar beneên, In 't eenzaam slingren volgen moog': En 'k spiê er, hoe het zonnelicht In breking langs de stammen daalt, En grillig speelt, of schuilend zwicht, Of de open plek met milden glans bestraalt. 4. 'k Denk dan aan eigen levenspad, En wat het nam, en wat het gaf: Hoe 'k eens jonk-dartel ópwaarts trad, Thans peinzend àfdaal naar het graf! Maar hoe 'k, nog steeds vol lust en moed, Met méer, dan óoit mijn jeugd bezat, God dank - voor zóoveel licht en gloed In 't open hart, en op het kronklend pad. 5. Gij rijk saisoen van rijpe kracht, Mijn levensbeeld, mijn levensdoel... Wat Weelde lente of zomer bragt' - Uw Ernst behaagt aan mijn gevoel! [pagina 53] [p. 53] De Jeugd moog' prijken met haar blos, De Grijsheid met haar zilvren hair... In 't Leven, als in 't eenzaam Bosch, Zijt Gij, ô Herfst! voor mij de kroon van 't Jaar. Vorige Volgende