Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Zingen. 1. Gij leeuwrik en gij nachtegaal! Al zingt gij heel verscheiden, Toch hoû ik van u beiden, En hoor graâg naar uw zoete taal, Wanneer ik dwaal Door bosch en veld en weiden! - En naar uw juichen en geklag, Mogt ik wel luistren nacht en dag. 2. Gij, leeuwrik! stort in mijn gemoed Een' lust en kracht tot leven, Tot werken en tot streven, Wanneer gij, juichend, de' eersten gloed Des morgens groet... En, wàt mijn hart doe beven, 't Is, of ge er vrede en rust in giet, Zacht-kwelend Nachtegalen-lied! [pagina 35] [p. 35] 1. Gij, lieverts! leerdet me overlang: 'Al wat de borst doet jagen, Of zuchtend doet vertragen, Dat uit het bèst zich, in den drang Van zoet gezang, Met juichen en met klagen:' - En iedre toon van vreugd en smart Vindt bron en weêrklank in het hart! Vorige Volgende