Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Het lied der natuur. Wilt ge lieflijk zingen hooren, Ga naar buiten, in het veld, Waar de zang der vôglenkoren U des Heeren goedheid meldt: Waar de dartle koeltjes suizen, Waar de klare golfjes bruisen, Waar, in water, lucht en aard', Al wat adem heeft ontvangen, Tot des Heeren lof, zijn zangen Zamenpaart. Dan zal 't hart u óvervloeijen, Overstróomen van genot; Dan uw ziel van eerbied gloeijen Voor de heerlijkheid van God. Dát is zingen, dát is juichen, Dát is lof en dank betuigen, Waar de kunst te kort bij schiet... Ja! des Hemels Engelkoren Zwijgen - om den toon te hooren Van dat lied. Vorige Volgende