Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Vraag en antwoord. 1. 'Roosje-lief, wat staat ge frisch! Altijd even rijk van kleuren, Altijd even zoet van geuren, Dat het waarlijk wonder is; Zeg! wat doet ge, rozelijn, Om altijd zoo mooi te zijn?' 2. - Meisje-lief! bij 't uchtendblaauw Open ik met spoed mijn knoppen, En ik wasch mij met de droppen Van den frisschen morgendauw; En ik drink een teug of wat Van dat lekkre hemelnat. 3. - Schijnt de zon met stèrker' glans, 'k Duik dan neder in mijn bladen, Of het felle licht mogt scháden Aan mijn teêre' bloemenkrans; Maar, - 't zij mooi of buijig weêr 'k Sprei mijn Geuren evenzeer! [pagina 14] [p. 14] 4. - Doch! zoodra het zonnelicht 's Avonds neêrdaalt aan de kimmen En ik 't láatste rood zie glimmen... Sluit ik gaauw mijn knoppen digt: Want ik weet, dat Roos en Maagd De Avondlucht niet goed verdraagt. 4. - Ziedaar 't antwoord, meisje-maat! Op uw vragen van daareven; 'k Heb beschreven, naar het leven, Wat ik doe en wat ik laat: Zoo gij éven mooi wilt zijn... Doe, als ik, lief maagdelijn! - Vorige Volgende