Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 262] [p. 262] De lansknecht. 1. Drie dobbelsteenen en een kaart, Dat is in Vreê ons wapenbord; In Oorlog is het lans en zwaard, Éen lang en scherp, een scherp en kort: Genaê in 't spel noch in den slag, Dat is het, wat de Lansknecht mag. 2. Een boordevol met Rijnschen wijn, Dat is het, wat in Vreê ons lust; In Oorlog mag het water zijn, Mits men in 's vijands tenten rust': Maar wijn in vreê en in den slag, Dat is het, wat de Lansknecht mag. 3. Een deern, die dartel kussen kan, Dat is in Vreê de beste buit; In Oorlog zij 't een Hengstenspan Met goud en zilver opgetuit: Goê vangst in vreê en in den slag, Dat is het, wat de Lansknecht mag. [pagina 263] [p. 263] 4. Maar wat hij niet in vreê begeert Dat is: te sterven op zijn bed! De dood, dien hij het liefst braveert, Roep' in het schettren der trompet! Hij val op 't Veld en in den Slag: Dat is het, wat de Lansknecht mag! Vorige Volgende