Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 260] [p. 260] Van een jagertje. 1. Daar ging een Jager uit jagen vroeg Al in het groene woud, Daar sprong een hertje, jong genoeg, Door dreef en kreupelhout: ''t Sa, brakken en hazewinden, Al loopt dat hertje snel, Wij zullen het wel vinden... En raken het wel!’ 2. Het hertje liep er, al wat het mogt, Het liep, al wat het kon; Vergeefs, dat het naar laafnis zocht Voor 't branden van de zon: ''t Sa, brakken en hazewinden, Al loopt het nog zoo snel, Wij zullen 't ééns wel vinden En raken het wel!’ 3. In 't ende stort het aemechtig neêr, In struiken vast verwerd; [pagina 261] [p. 261] De Jager velt zijn blank geweer Op het onnoosle hert: ''t Sa, brakken en hazewinden, Al liep het nòg zoo snel, Wij zouden 't toch wel vinden En raken het wel!’ 4. Het hertje sloeg er het brekend oog Zoo smeekend op den man, En 't was hem - of zijn hart bewoog: Hij hield zijn buks wat ân... 'Kom', brakken en hazewinden, Laat los dat hertje snel; Wel àndre zijn te vinden, Die raken we wel!’ 5. De Jager jaagde den heelen dag Door bosch en veld en duin; En, weet ge wat hij te avond zag? Het hert... graasde in zijn tuin: - ''t Sa, brakken en hazewinden, Bewaak' dat hertje snel: Wie thàns het weet te vinden, Dien raken we wel!’ Vorige Volgende