Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 245] [p. 245] Als rozen. Een roosje mogt ik stelen Al uit mijn liefstes hof; Haar lipjes zijn als rozen: Een deuntje mogt ik spelen Een liedje mogt ik kwelen Al tot mijn liefstes lof. Ik zong van haar bruine oogen En van haar rooder mond; Haar lipjes zijn als rozen: Waaruit er lonkjes vlogen, Waaruit er lachjes togen, Tot in mijns harten grond. Van al haar zoete zwieren En woordjes vol van geest; Haar lipjes zijn als rozen: De minnige manieren En deugden, die haar sieren, Die prees ik 't allermeest. Vorige Volgende