Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 217] [p. 217] Een liedje voor ouders. I. Van alle heuvlen springen De beekjes in het dal, Zij ruischen en zij zingen In watersprong en waterval; Alsof heur stoet een dartle schaar Van kindren waar'. Zij kussen en zij kozen Met blad en bloem en plant, En plukken wilde rozen Tot van der steilste rotsen rand; Alsof heur stoet een dartle schaar Van kindren waar'. II. Maar neen!... de Kindren suffen In 't dompig huisbestek, Of zitten droef te muffen In 't lage en duffe schoolvertrek; Alsof 't een marmerbleeke schaar Van beelden waar'. [pagina 218] [p. 218] Naar buiten, och, naar buiten! Waar 't nat springt langs den steen, Waar alle vogels fluiten... Zendt, Ouders! dáár uw kindren heen: Alsof hun stoet een dartle schaar Van beekjes waar'. Ei! zie dan, hoe ze blozen En bloeijen vol van lust En stoeijen in de rozen, Door licht en lucht en geur gekust, En zie hunne oogjes, rein en klaar, Of 't bronnat waar'. III. Van alle heuvlen springen De beekjes in het dal, Zij ruischen en zij zingen In watersprong en waterval.... Och! dat zóó, eenmaal nog, de schaar Der Kindren waar'! Vorige Volgende