Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 215] [p. 215] Water, licht, lucht. 1. Wat buigt ge uw tengren stengel neêr, Wat hangt uw kopje, Rozeknopje! Wat zijn uw blaadjes welk en teêr? Het komt: - omdat gij dag en nachten Naar zuiver water, frissche lucht, Naar zonnelicht en warmte zucht: En toch vergeefs er naar moet smachten! 2. Wat buigt gij 't tenger halsje neêr, Hoe slapjes hangen U de wangen, Lief kind!... wat zijn uw spiertjes teêr? Het komt: - omdat gij dag en nachten Naar zuiver water, frissche lucht, Naar zonnelicht en warmte zucht: En ach! vergeefs er naar blijft smachten. [pagina 216] [p. 216] 3. Gij, Ouders! die uw jonge spruit In 't klein bestekje Van 't vertrekje Uit zorg of onverstand besluit.... Al zijt gij arm, - 't staat in uw krachten Te waken: dat uw kind niet zucht' Om water, zonneschijn of lucht: Och, laat ze er niet vergeefs naar smachten! Vorige Volgende