Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 192] [p. 192] 't Schoonst. 1. Wat ziet ze er mooi en geestig uit De lieve Bruid! Met oogjes die als sterren flonkren: Met koontjes blank, met lokken blond, Een guitig lachjen om den mond, Wiens tandjes paarlen haast verdonkren.... Wat dunkt u - zou het Maagdelijn Wel ooit nóg mooijer kunnen zijn? 2. En tòch, ik zag haar weêr: en zag Nog wel een' lach Om 't allerliefste mondje spelen - Maar diep besef van echte trouw Blonk in het oog der jonge vrouw, Bereid om lust en last te deelen: En, had ook 't voorhoofd ernster plooi, Ze 'leek me toch nog eens zoo mooi! [pagina 193] [p. 193] 3. En nogmaals zag ik haar... een' schat Hield zij omvat, Haar door Gods goedheid pas geschonken, Haar eerste kind; - en toen ze aan 't hart Het drukte, en 't oog (waar weelde en smart Op 't wonderbaarst vereend in blonken) Verrukt bleef vesten op het wicht.... Toen had ze een beeldig mooi gezigt. 4. Nog eens aanschouwde ik haar - en lang! De bleeke wang Was nat beschreid: de ontsnoerde haren Omsluijerden 't gebogen hoofd, 't Oog was van nachtwake uitgedoofd Bij 't kranke kind, - en onder 't staren Vol hoop en wanhoop op haar' zoon, Bad zij... en scheen mij hemelsch schoon! Vorige Volgende