Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 136] [p. 136] Zinken. 1. Blonde haren tot de voeten Zit des Visschers Geerte aan 't meer In haars vaders bootje neêr, Om het fijne net te boeten; Edelknaap, aan de overzij, Gaat, al mijmrend, haar voorbij! 2. Haar voorbij?... neen! - uit het loover Treedt hij aan den groenen zoom En hij wenkt haar, dat zij koom': 'Lieve Deerne, haal mij over! Mooglijk vangt gij rijker visch Dan in vaders netten is!’ 3. Doch - ofschoon hare oogjes stralen, Toch slaat zij die zedig neêr; En ze roept: 'Daarginds is 't veer, Jonker! voor het overhalen; Ik’ (zoo lacht ze, in schalken schroom) 'Vang geen visch, dan uit den stroom!’ [pagina 137] [p. 137] 4. Zie! - een sprong.... en voortgedreven, Worstlend met der golven drang, Klieft de Jonker 't nat zóó lang Tot zijn krachten hem begeven... Zegt eens, Juffers, - denkt ge niet Dat hem 't Maagdlijn zinken liet? Vorige Volgende