Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 135] [p. 135] De groene krans. 1. Als de Leeuwrik komt te fluiten, Steekt door 't venster, eng en kleen, Klaartje 't blonde kopje heên, Steekt ze 't blanke handje buiten En ze hangt een frisschen krans Aan den lagen geveltrans. 2. Zie! in de eerste morgenuren, Eer de Zon was opgegaan, Vlocht ze dien van wingerdblaân Slingrend langs de witte muren; En hij noodt de Gasten thans In den frisschen groenen krans. 3. 'k Weet wel oogjes die er blinken Méér dan overoude wijn, Lipjes, die te lieflijk zijn Om u enkel toe te drinken; 'k Weet wel, wat er alle Mans Heenlokt naar den groenen krans. Vorige Volgende