Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] Visschers-lied. 1. Een visscher, een visscher van Egmond op Zee, Die had er drie dochters, zoo knap en zoo reê, Ze mogen er zoo wezen, Doch wáár je ziet, Ze zijn er zoo maar niet, Zoo wakker en uitgelezen! 2. Wel visscher van Egmond, van Egmond op Zee! Vertrouw jij je dochters alleen op de steê, Wanneer ge zijt uit varen? 'Wel,’ zeî de kwant, 'Al bleef ik op het land, De jonkheid kan ik niet 'waêren!’ 3. 'Maar 'k heb er de meiden geleerd, hoe op zee De visscher zijn netten laat vallen ter sneê, En hoe de visch blijft hangen; Ze zijn niet mal, Ze vatten het wel al: 't Is dom... zich te laten vangen.’ [pagina 130] [p. 130] 4. 'Dan had ik een Wijf, die was dubbel zoo reê, Die leerde heur werken, en bidden almeê. Warempel, 't kan niet missen: Als dàt niet baat, Weet Ik geen' beter' raad!... Ik ga maar gerust uit visschen!’ Vorige Volgende