Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 131] [p. 131] De naauwe ring. 'k Heb, van mijn kindsche dagen Tot in mijn knapentijd, Een gouden ring gedragen: - Toen was hij nog te wijd, Thans vangt hij aan te knellen... Zeg (gij die ouder zijt) Wat mag dat wel voorspellen? Als buurmans dochter Antje De blinden opensluit, Dan steekt ze 't kleine handje Zoo aardig 't venster uit, Dat 'k, dikwijls al, woû vragen: Zeg, liefje! zoudt ge, als bruid, Mijn' ring ook willen dragen? Vorige Volgende