Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] II. Van vrijen en trouwen. [pagina 99] [p. 99] [Een knappe meid, een rappe maat] * * * 1. Een knappe meid, een rappe maat, Ik zie ze met een regte vreugd (Wanneer 't maar gaat In eer en deugd) Wat vrijen in hun zoete jeugd! 2. Dàt is de ware lentetijd Voor 't eerlijk, onbedorven paar, Wanneer 't elkaâr Uit liefde vrijt, En trouwen kan nog binnen 't jaar: 3. En als, hun zeegnend, de' ouden liên, Op nieuws van liefde 't harte brandt: Waar elk zijn pand Zoo hand in hand En hart aan hart vereend mag zien! - [pagina 100] [p. 100] 4. Bemint elkander dan gerust, Gij knappe meid, gij rappe maat! Maar als ge in lust Elkander kust, Weet, dat Gods oog u gadeslaat. 5. Bezorgt dus 't nette boêltje maar: En hebt ge, voor een' kwaden dag, Een' spaarpot klaar... Denkt dan: het mag! En treedt getroost voor 't echtaltaar. 6. Gelooft me: als zóó uw vrijen is, En 't huwlijk dááraan blijft gelijk, Dan zijt ge rijk... En ziet gewis Gods Englen aan uw' bruiloftsdisch. Vorige Volgende