Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 95] [p. 95] VII. Vlaggelied. 17 November 1863. Gij schittrende kleuren van Nederlands vlag, Wat wappert gij fier langs den vloed; Hoe klopt ons het harte van vreugd en ontzag Wanneer het Uw banen begroet: Ontplooi u, waai uit nu, bij Nacht en bij Dag, Gij blijft ons het teeken, o heilige vlag, Van Trouw en van Vroomheid en Moed! Of is niet dat Blaauw in zijn smetlooze pracht Der Trouw onzer Vadren gewijd? Of tuigt niet dat Rood van hun manlijke Kracht En Moed, in zoo menigen strijd? Of wijst niet die Blankheid, zoo rein en zoo zacht, Op Vroomheid, die zegen van Gode verwacht? Den zegen, die éénig gedijt! Toch sloeg eens 't Geweld Haar in smadenden band; Geknot en verscheurd zonk zij neêr... Doch, plotsling! daar toonen langs velden en strand [pagina 96] [p. 96] Moed, Vroomheid en Trouwe zich weêr! Daar heffen Elf Edlen, met krachtige hand, De Vaan van Oranje - de Vlag van ons Land... We zwaaijen die thans, Hun ter eer! Waai uit dan, o Vlag: Zij een tolk onzer beê Om Trouw en om Vroomheid en Moed! De Wereld ontzie U op golven en reê... Doch - dáált Gij op Strand weêr of Vloed, Wij heffen uw Wit uit de schuimende zee, En voeren naar 't Blaauw van den Hemel U meê - Al kleurt zich uw Rood met ons bloed. Vorige Volgende