Al de kinderliederen(1861)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 137] [p. 137] Glimworm. Gij mooije glimworm, die in 't woud Des nachts zoo helder blinkt door 't hout, Alsof het sappig groen der bladen Met diamanten is beladen, Och! zeg me eens (zoo ik 't weten mag) Waarom glim je ook niet over dag? Als Ik zoo prachtig licht kon geven, Dan deed ik 't vast mijn heele leven, En niet alleen, dat waar' gewis, Als 't donker is. - Wel, kind! ik zeg 't je met plêzier; En, ben ik maar een simpel dier, Toch kunt ge er mooglijk nut uit halen... Wanneer de warme zonnestralen Een stroom van licht, een stroom van goud Doen vloeijen over veld en woud, Zou 'k vreezen heel verwaand te 'lijken Als ik mijn' zwakken glans liet kijken; En deed ik 't al... 'k wed, dat bij dag Toch niemand 't zag. [pagina 138] [p. 138] Och! denk om mij, mijn lieve kind! Als gij bij andren u bevindt, Die, als een zon, met warme stralen Van liefheid, deugd of kennis pralen; Hoû dan bescheiden 't mondje toe En wacht, gelijk ik zelf het doe, Tot gij, wanneer die andren zwijgen, In ootmoed ook een beurt kunt krijgen.... Slechts als ge er nut of vreugd door sticht, Geef dan uw licht. - Vorige Volgende