Al de kinderliederen(1861)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 105] [p. 105] Des avonds laat. Des avonds laat, des avonds laat, Dan komt mijn Vader, loof en moê, En dikwijls straat en grachten ver, Van 't werk af naar ons huisje toe; Dan sta ik voor ons kleine raam Te hunkren of ik hem bespeur', En als hij dan den hoek omslaat, Dan loop ik haastig naar de deur. Des avonds laat, des avonds laat, Als Moeder koffij heeft gezet, Schuif ik mijn Vaders leuningstoel In 't hoekje tusschen haard en bed; Ik zet zijn sloffen op de plaat En dan, voorzigtig opgepast, Krijg ik mijn Vaders lange pijp En zijn' tabakspot van de kast. [pagina 106] [p. 106] Des avonds laat, des avonds laat, Als zoo mijn Vader huiswaarts keert, Dan geeft hij mij een lekkren zoen En vraagt: ‘Wel, heb-je braaf geleerd?’ Dan val ik Vader om zijn' hals En zeg: ‘Ik heb mijn best gedaan, Omdat ik gaauw zoo knap woû zijn, Om flink voor u naar werk te gaan!’ Vorige Volgende