Al de kinderliederen(1861)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 100] [p. 100] In de kaars. ‘Wat danst ge vrolijk om het licht, Zeg, mugje! heb-je dan geene oogen, Of schemert het voor uw gezigt? Zoo menig is er ingevlogen, Die half verbrand te spartlen ligt, En, 'k moet het waarlijk vreezen, 't Zal straks met u wel ook zoo wezen!’ Doch, wat de huisvrouw zeî of deê En of zij 't beestje al weg woû jagen, Het hoorde naar vermaan noch beê Maar volgde blind zijn welbehagen: - En 't duurde pas een tel of twee, Of zie! tot straf van 't dartlen, Daar lag het in de kaars te spartlen! Ik woû wel, dat een zeker kind (Ik zal zijn' naam hier maar niet zeggen!) Dat waanwijs mugje, zoo verblind, Daar in die heete kaars zag lêggen! - Maar 't beestje is dood, eer ik hem vind.... Misschien kan 't nog genezen, Als ik er handig bij wil wezen! Vorige Volgende