Al de kinderliederen(1861)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] De vlinder. Och! zou het waar zijn, dartel beest! Wat Grootmoê straks mij heeft verteld, Dat gij een rupsje zijt geweest (Gij, die nu rondzweeft over 't veld!) En kruipen moest langs tak en blad Of in een pop verscholen zat? Wat moet ge, als 't waar is, vrolijk zijn, Nu je zoo prettig vliegen mag, En nu ge uit rozen en jasmijn Uw' maaltijd ophaalt alle dag.... En nu de vlerkjes, waar ge op zwiert, Zoo kostelijk mooi zijn opgesierd! - En in 't priëel zat Grootemoê..... Zij trok me zachtkens aan haar' schoot En sloot hare oogen biddend toe, En zeî: ‘Zoo zal eens, na den dood, Verlost van aardschen strijd en pijn, De brave mensch een Engel zijn! Vorige Volgende