Al de kinderliederen(1861)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] De lente kwam. De winterkoû is weggejaagd: Zie maar! wat bloemen, overal, De hof, de haag, de boomgaard draagt. 'k Hoop, dat het niet meer vriezen zal! En dat 'k geen andre sneeuw meer zie, Dan die Als witte bloesem sneeuwt! Of haast de zwaluw komen zal? - Met stroo en fijngekamde wol Maakte ik de nestjes, in den stal En onder aan de dakgoot, vol. Ik denk: 't doet vast het trouwe dier Plêzier, Dat 'k zóóveel van hem hoû! [pagina 67] [p. 67] En komt onze ooijevaar dan weêr, De langpoot met zijn langen bek, Dan zal 't een pret zijn! - vrij wat meer, Dan, toen hij stond op zijn vertrek, En ieder droevig keek naar 't dak En sprak: ‘Hij neemt den zomer meê!’ Zoo klink' het dan, aan allen kant, Terwijl we ons scharen tot een dans, ‘Hoezee! - de Lente kwam in 't land, Vlecht haar een madelievenkrans!’ - En de Armoê roept, nog eens zoo blij Als wij: ‘Koû en gebrek zijn nu voorbij!’ Vorige Volgende