ben van den oorsprongh der Aflaten, so sou dat hulpe toebrengen aan het ondersoek van de waarheyt, maar geen gesach van de H. Schrift, geen geschreven gesach van Oude Leeraren Griexsche of Latijnsche heeft dese tot onse kenniss overgebragt: Maar dit is alleen van drie hondert Jaren in Schrift nagelaten over de Oude Vaderen: Dat de Salige Gregorius de Aflaten van de Stationes heeft ingestelt; gelijk over 't 4. Boeck der Sententien van den H. Thomas gevonden wort. Terwijl wy lang na Gregorius lesen, dat sommige onbescheydene en overvloejende Aflaten gaven, als Innocentius de III. seyt: in cap. quum ex eo extra de poen. & re. En bykans 40. Jaren te vooren vinden wy door Alexander de III. opgelost een gevoelen over de Aflaten gegeven van de Bisschoppen.
Johannes Fisscherus Roffenser Bisschop, Artic. 18. tegens Luther schrijvende verklaart sich aldus: Mogelijk beweegt veele om op de Aflaten niet veel te vertrouwen, dat der selver gebruyk schijnt seer nieuw in de Kerke te zijn, en seer laat gevonden by de Christenen &c. Aan welke ick antwoorde, dat het niet seker is, van wien se eerst begonnen zijn overgelevert te zijn. Wyders redeneerende. Dat by de Oude oock geen gewach of seer selden gewach gemaakt wierdt van 't Vagevuyr. Maar dat oock by de Griecken tot op den hedigen dagh niet gelooft wordt, dat 'er een Vagevuyr is. En in de eerste Kerke is het geloove of van 't Vagevuyr, of van de Aflaten niet so nootsakelijk geweest, als wel nu. Want so lang men geen bekommerniss hadd' voor 't Vagevuyr, so heeft niemandt Aflaten versocht. Want daar van hangt alle achtinge van de Aflaten af. Indien ghy 't Vagevuyr wechneemt, waar toe sal men Aflaten nodig hebben? &c. Waardigh om verder na geleesen te worden.
Alphonsus à Castro ad versus Haereses Lib. 8. tit. Indulgentia, seyt: Tegens dese dwaling (te weten tegens die van de Waldensen, Wiclef en Luther die de Aflaten verwierpen) sal ick weynigh woorden voortbrengen, om dat onder alle saken, van welke wy in dit Werk rede twisten, geene is, welke de H. Schriften minder hebben geopent, en van welke de Oude Schryvers minder hebben geschreven. Maar daarom zijn sy by dit voorval niet te verachten, dat haar gebruyk schijnt in de Kerck laat opgenomen te zijn. Om dat veele dingen aan de latere bekent zijn, welke die Oude Schryvers t'eenemaal niet geweten hebben.
Petrus Soto verklaart Instruct. Sacerd. de Indulgent. lect. 2. rondt uyt: Dat hy sijn Tegenpartyen toe geeft, dat 'er geen klare getuygnissen der H. Schrift zijn over de Aflaten; Verder oock: Dat 'er geene sekere getuygnissen desen aangaande zijn van de Eerste en Oude Kerck. Waarschouwende wyder sijne Catholijken: Dat se haar souden onthouden van te steunen op onsekere getuygnissen, het zy uyt de H. Schrift, het zy uyt de Eerste Kerck, om haar by de Ketters niet belacchelijk te maken &c.
Sylvester Prieras Meester van 't Paleys van Leo de X., die de eerste over de Aflaten tegens Luther geschreven heeft, brengt wel uytdrukkelijk dese stellinge te voorschijn: Dat de Aflaten haar niet zijn bekent geworden door 't gesagh van de H. Schrift, maar door 't gesach van de Roomsche Kerke, en van de Roomsche Pausen, welkers ge-