Dobben / Hollestellen
In gebieden waar nabijheid van de zee het grondwater zout of brak maakt, heeft het vee een probleem. De oplossing is om de aanvoer van zoutvrij water van boven te gebruiken. Een gegraven diepte wordt daartoe met een ondoorlatende kleilaag bekleed, zodat het zoete regenwater zich daar kan verzamelen en het vee kan drinken. Vooral in buitendijks kwedergebied zijn dergelijke dobben te vinden. Een mooie reeks ligt bij Ferwerd-Marrum in Noord-Friesland, buiten de zeedijk maar binnen de zomerkaden.
Ook Zeeland had ooit veel van dit soort drinkwatervoorzieningen voor het vee, door de zeeuwen hollestellen genoemd. Bijkomend kenmerk is dat ze helemaal buitendijks liggen, op de schorren. Om waterbederf bij springvloed te voorkomen, was dus een verhoging rondom nodig, en soms zelfs een kunstmatige heuvel met een inzinking op de top. Daar konden de schapen drinken en er desnoods met hun herders wachten op eb. Volgens sommigen was de hollestelle de voorloper van de vliedberg (zie p. 72).
In Zeeland resteren nog vier hollestellen, waarvan nog maar één buitendijks, zoals het hoort. Het is de Bruinisser stelberg, hier op de foto, net aan de noordpunt van Sint Philipsland. De ouderdom is onduidelijk, maar hij staat al op een kaart uit 1645.
Archeologisch is aangetoond dat veel hollestellen die aanvankelijk in onbewoond weidegebied lagen, zo vanaf het jaar duizend kernen werden voor nieuwe dorpen.