er nog genadig vanaf omdat hij nu bekend is. ‘Kijk,’ wijst Zeiler, ‘ze hebben een beetje gebruik gemaakt van het natuurlijk reliëf.’ Twee zijden staan inderdaad haaks op de hellingsrichting, maar met de aantekening dat natuurlijk en kunstmatig reliëf hier maar met moeite uit elkaar te houden zijn. De wallen zijn nu nauwelijks een halve meter hoog, plaatselijk nog lager. Een ruiterpad voert dwars door de eeuwenoude constructie en op twee plaatsen hebben paardehoeven de wal geheel geslecht.
Duidelijker dan het opgeworpen bodemmateriaal geven onderbroken, maar wel rechte rijen hoge eiken aan waar wind, schapen en kwaadwilligen ooit tegengehouden moesten worden. Hoe lang deze schans in onbruik is, kan ook Zeiler niet zeggen, maar die eiken zijn al zeker zestig jaar door niemand meer gesnoeid. Dat kan iedereen zien.
Dat deze oude bijenschans bij wijze van grote uitzondering aan de vergetelheid is ontrukt, is te danken aan het speurwerk van Wim Wimmers en Ruud van Zweden. Bij het Staring Centrum in Wageningen verscheen twee jaar geleden hun dikke rapport over archeologische en historisch-geografische terreinelementen in Het Gooi.
De kans dat er nog meer van De Vrankrijkers 86 bijenschansen worden gevonden, is volgens archeoloog Wimmers erg klein: ‘Al die schansen lagen op de engen, de bouwgronden rond de dorpskernen. Logisch, want daar lagen de boekweitakkers. En met uitzondering van de Naardereng bij Huizen zijn de Gooise engen inmiddels volgebouwd. Elders werd meestal gebouwd op woeste gronden, maar in Het Gooi zijn die grotendeels van het Goois Natuurreservaat. Vooral in de jaren vijftig en zestig is er gigantisch gebouwd. De Gooise engen zijn toen vrijwel compleet van de aarde verdwenen.’ Inclusief de bijenschansen dus.
Voor Het Gooi is dat slecht nieuws, maar voor grote delen van de rest van Nederland is het hoopgevend. Ongetwijfeld zijn er nog resten over van tientallen Nederlandse bijenschansen. Voor wie met resten van resten genoegen neemt, zijn het er misschien wel honderden. De vraag is alleen waar ze liggen. De oudste moeten volgens Hensels nog dateren uit de tijd van Karel de Grote: niet iets om gedachteloos te egaliseren omwille van stadsuitbreiding, wegenaanleg of natuurontwikkeling.