van de Neolatijnse poëzie in Nederland. Het beleg
van Leiden, schouder aan schouder met de secretaris van de stad
Jan van Hout doorstaan, en de daarop volgende oprichting
van de universiteit leverden de stof voor een rijk geschakeerde tweede
dichtbundel, die een paar maanden na de feestelijke opening van de nieuwe
instelling van de pers kwam en als haar visitekaarje kon fungeren. Ondanks
toenemende activiteiten op politiek en bestuurlijk terrein, zullen nog vijf
soms lijvige bundels volgen.
Hoezeer Dousa's filologische en poëtische activiteiten een
stimulans waren voor de eerste generatie Leidse geleerden en studenten, valt af
te lezen aan de reeks van publicaties die met een opdracht aan de curator
gesierd zijn.
Onder de auteurs daarvan treffen we de bekende filologen van
Dousa's eigen generatie, Lipsius en
Vulcanius. Interessanter nog is de groep jonge
Neolatijnse dichters die hun eerstelingen onder patronage van hun grote
voorbeeld de wereld inzenden:
Gruterus,
Baudius,
Heinsius,
Grotius en vele anderen. Onder Dousa's leiding groeit de
Leidse universiteit al in de eerste decennia van haar bestaan uit tot een
bolwerk van humanistische filologie en Neolatijnse poëzie.
In het onderstaande hopen wij, daartoe uitgenodigd door Stichting
Dimensie, de lezer te laten kennismaken met deze unieke vertegenwoordiger van
de Neolatijnse poëzie in Nederland, door een aantal uitvoerige fragmenten
uit Dousa's diverse bundels aan te bieden. Bij de selectie daarvan is, meer dan
op de literaire kwaliteiten, gelet op de informatie die zij ons bieden omtrent
het wijdvertakte humanistische netwerk in de Nederlanden, waarbinnen Dousa in
de tweede helft van de zestiende eeuw een duidelijke spilfunctie vervulde.
Onze dank gaat uit naar Dr. L.M. Oostenbroek voor haar waardevolle
suggesties hij de vertalingen van de gedichten.