Pioniers van een verenigd Europa
(1998)–Annemarie van Heerikhuizen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
10 J.A.H.J.S. Bruins Slot (1906-1972)InleidingOok de voornaamste tegenspeler van Van der Goes heeft zijn naam verbonden aan het voorstel der bovennationale organen. J.A.H.J.S. Bruins Slot tekende in 1949 namens de ARP de derde motie-Van der Goes/Serrarens.Ga naar voetnoot1 In zijn memoires dateert Bruins Slot zijn federalistische belangstelling vanaf eind 1948, vanaf het moment waarop hij als Nederlands gedelegeerde betrokken raakte bij het Vijf-Mogendheden Studie-Comité voor de Europese Eenheid, het voorbereidingsorgaan van de Raad van Europa. ‘Ik ben in deze studiecommissie tot de overtuiging gekomen’, zo schrijft hij in zijn memoires, ‘dat de federalisten, die een supranationaal gezag bepleitten met een echt Europees parlement, het juist zagen’.Ga naar voetnoot2 Hieraan dient nog een ander verhaal te worden toegevoegd, een verhaal dat verband hield met de Indonesische kwestie. Tijdens Bruins Slots comité-aktiviteiten voltrok zich namelijk in Indonesië de tweede politionele aktie. Bruins Slot was evenals bij de eerste politionele aktie, en conform het standpunt van zijn partij, de mening toegedaan dat Nederland gerechtigd was tot militair optreden tegen de Indonesische republiek.Ga naar voetnoot3 Daarbij baseerde hij zich op het Nieuwe Testament, Romeinen XIII: ‘de machten die daar zijn, die zijn van God geordineerd’, door Bruins Slot geïnterpreteerd als | |
[pagina 186]
| |
‘gezag is gezag en rebel is rebel’.Ga naar voetnoot4 Teleurstelling over de afwijzende houding van de Verenigde Naties inzake de politionele akties - de Veiligheidsraad van de VN vroeg om een direct staakt-het-vuren - bracht hem tot de federale gedachte: ‘Het feit, dat de internationale universele rechtsorganisatie als zodanig telkens weer verlamd wordt en zelfs meer en meer als brute machtsorganisatie misbruikt wordt (denk aan Indonesië in de Veiligheidsraad!), noopt er toe andere wegen ter zelfbeveiliging te zoeken. Zorg om een volwaardige ontwikkeling van de Raad van Europa stimuleerde zijn Europese belangstelling zeker ook. De motie-Van der Goes/Serrarens III was dus aantrekkelijk voor hem, alleen al vanuit het standpunt dat erin werd verkondigd ‘dat in het in te stellen Raadgevend Lichaam [van de Raad van Europa] de vrije meningsuiting en de vrije besluitvorming volledig tot haar recht zullen komen’. In het verlengde van deze motie kwam er in 1950 een motie-Bruins Slot. De motie werd ingediend, naast Bruins Slot als eerste ondertekenaar, door M. van der Goes van Naters, H.A. Korthals, J.J.R. Schmal en P.J.S. Serrarens, en door de Kamer zonder hoofdelijke stemming aanvaard.Ga naar voetnoot6 Met de motie werd uitvoering gegeven aan de wens van Straatsburg de aanbevelingen van de | |
[pagina 187]
| |
Assemblée in de nationale parlementen aanvaard te krijgen. De regering werd gevraagd de aanbevelingen, aangenomen door de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa in augustus 1950, ‘richtlijn te doen zijn voor haar beleid, zowel in het Comité van Ministers, als op andere terreinen van Europese samenwerking’.Ga naar voetnoot7 Bruins Slot voegde er in de geest van Van der Goes' ‘diplomatie parlementaire’ aan toe: ‘Wij kunnen op onze manier, in parlementaire stijl en op een parlementair niveau hetzelfde doen als de Ministers van Buitenlandse Zaken doen... | |
‘Groens les’Bruins Slot benaderde de Europese politiek vanuit de antirevolutionaire beginselen die hem van jongs af aan vertrouwd waren. Jan Albertus Hendrik Johan Sieuwert (Sieuwert) Bruins Slot was geboren in 1906 in het Friese Smallingerland, waar zijn vader, een ‘volbloed antirevolutionair’, burgemeester was.Ga naar voetnoot9 Als kind van gereformeerde ouders studeerde hij rechtswetenschappen aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. In 1931 promoveerde hij op een dissertatie over Groen van Prinsterer en de Aprilbeweging van | |
[pagina 188]
| |
1853.Ga naar voetnoot10 Voor de oorlog al bleek zijn grote belangstelling voor de buitenlandse politiek, en zijn voorkeur voor een beginselvaste benadering van het internationale gebeuren. Zo schreef hij in het Calvinistisch Weekblad waarin hij vanaf februari 1938 de buitenlandrubriek ‘Van het wereldgebeuren’ verzorgde: ‘Groen van Prinsterer heeft ons geleerd het partij-kiezen als iets zuivers en iets noodzakelijks te beschouwen.’ Toen Bruins Slot deze regels schreef stond hij nog buiten de nationale politiek. Hij was burgemeester van de Groninger gemeente Adorp, een positie die hij tijdens de jaren 1932-1942 bekleedde. In de oorlog werd hij onder de naam van ‘Wim Swarth’ een van de leidende figuren binnen het Nederlandse verzet. Hij was de oprichter en hoofdredacteur van het antirevolutionaire verzetsblad Trouw, een krant die hij ook na de oorlog als hoofdredacteur zou leiden. In 1946 volgde zijn overstap naar de politiek: partijleider Jan Schouten droeg hem de zorg toe voor onder meer de buitenlandse politiek van de fractie van de ARP.Ga naar voetnoot12 ‘Groens les’ betekende dat Bruins Slot de volkenrechtsgedachte hoog in het vaandel hield. Groen immers had het volkenrecht altijd opgevoerd als fundament van de internationale orde.Ga naar voetnoot13 In artikel 18 van het beginselprogramma van de ARP was hiervan nog het volgende terug te vinden: ‘dat (...) met ongerepte handhaving der eigen nationale zelfstandigheid, krachtig is mede te werken aan de ontwikkeling van het recht der statengemeenschap en daardoor aan | |
[pagina 189]
| |
de vreedzame oplossing van geschillen tusschen de volken...’Ga naar voetnoot14 Bruins Slot aanvaardde het Europese federalisme dan ook pas nadat voor hem was vast komen te staan dat de Verenigde Naties niet langer als volkenrechtsorganisatie functioneerde. En het Europese federalisme bleef voor hem slechts een ‘naast-beste oplossing’ omdat het eigenlijk indruiste tegen Groens universele rechtsidee. Groens les bevorderde waarschijnlijk ook dat Bruins Slot zich na de oorlog vooral liet inspireren door de denkbeelden van de grondlegger van de ARP, Abraham Kuyper. Alhoewel Bruins Slot in de oorlog had geijverd voor samenwerking met de allerminst op Kuyper georiënteerde christelijk-historischen, toonde hij zich na 1945, toen deze samenwerking niet van de grond bleek te komen en de ARP herrees onder de krachtige leiding van Schouten, meer dan ooit geïnspireerd door het denken van Kuyper. Met name diens leer der antithese volgde hij nauwgezet: de onverenigbaarheid van christenen en niet-christenen op politiek gebied. Ook zijn visie op het Europese federalisme onderging de invloed van deze antithetische invalshoek: wereldfederalisme wees hij af als zijnde een onmogelijke ‘vereniging van tegenstellingen’; het Europese federalisme was aanvaardbaar voorzover het een vereniging ‘van in grote lijn gelijkgezinden’ betrof.Ga naar voetnoot15 Soms was Bruins Slot wel genoodzaakt de beginselen van zijn partij van een wat ruimere interpretatie te voorzien. Zo was daar het zojuist geciteerde artikel 18 dat immers sprak over ‘ongerepte handhaving der eigen nationale zelfstandigheid’. Een standpunt dat moeilijk te combineren leek met de bovennationale organen van de motie-Van der Goes/Serrarens II.Ga naar voetnoot16 Bruins Slot heeft getracht zijn partijgenoten ervan te overtuigen dat bovennationale samenwerking niet in strijd hoefde te zijn met de Bijbelse grondslag van dit artikel. Romeinen XIII stelde dan wel ‘de machten die daar zijn, die zijn van God geordineerd’, maar dit sloot zijns inziens inperking van de nationale zelfstandigheid niet uit. ‘Romeinen XIII heeft het niet over | |
[pagina 190]
| |
staten en staatsstructuren en hun vorming’ zo legde Bruins Slot uit. ‘Het heeft het over het gezag en de aard en de strekking van het gezag der overheid’.Ga naar voetnoot17 Zijn tweede argument daarbij, was dat. ‘...als je tegen welke souvereiniteitsoverdracht dan ook bent, (je) de hele Nederlandse geschiedenis als een goddeloos proces verloochent. Want de Nederlandse geschiedenis is van de Middeleeuwen af tot het gecentraliseerde Koninkrijk van 1815 onder Willem I toe, één proces van soevereiniteitsoverdrachten.’Ga naar voetnoot18 Daarmee raakte hij een wel zeer gevoelige snaar, want juist de ARP had altijd een zwak voor de vaderlandse geschiedenis van vóór 1815, en meende er als protestantse partij, als vertegenwoordiger van ‘den grondtoon van ons volkskarakter’ ook speciale zorg voor te dragen. Artikel 1 van het beginselprogramma verwoordde deze gedachte als volgt: ‘De Antirevolutionaire of Christelijk-Historische richting vertegenwoordigt, voor zooveel ons land aangaat, den grondtoon van ons volkskarakter, gelijk dit, door Oranje geleid, onder invloed der Hervorming, omstreeks 1572, zijn stempel ontving; en wenscht dit, overeenkomstig den gewijzigden volkstoestand, in een vorm, die aan de behoeften van onzen tijd voldoet, te ontwikkelen.’Ga naar voetnoot19 Invloedrijke partijgangers als de volkenrechtsgeleerde Gezina van der Molen en partijvoorzitter Jan Schouten meenden eveneens dat artikel 18 geen belemmering mocht vormen voor bovennationaal samengaan. Van der Molen verkondigde in de brochure Christendom en internationale ordening dat artikel 18 geen absolute gelding kón hebben. Immers: ‘[D]e antirevolutionair (kent) geen absolute souvereiniteit van de staat. Een absoluut gezag komt alleen aan God toe’.Ga naar voetnoot20 Jan Schouten stelde zich op het standpunt dat samenwerking ‘noopt tot inperking, in bepaalde gevallen tot het afstand doen van bevoegdheden der nationale Overheden, dat wil zeggen tot beperking van haar souvereiniteit’. Maar volgens het Gereformeerd | |
[pagina 191]
| |
Gezinsblad, verkondiger van het behoudende standpunt van de antirevolutionaire achterban, betekende dit ronduit het ‘mishandelen der beginselen’.Ga naar voetnoot21 | |
Het Rijk van Karel de GroteTot 1949 benaderde Bruins Slot het Europese federalisme nog zoals de behoudende achterban het wilde. De motie-Van der Goes/Serrarens II bestreed hij op het punt van de bovennationale organen, hij waarschuwde voor ‘federalistische mystiek’ en was alleen bereid op beperkende voorwaarden (bovennationale organen alleen ‘voor zover mogelijk en wenselijk’) met de motie mee te gaan.Ga naar voetnoot22 In de Kamer voerde hij de Europese federatie op als een regelrechte bedreiging voor de internationale rechtsorde, voor het ‘recht der statengemeenschap’ in de terminologie van artikel 18. Het gevaar lag zijns inziens op de loer dat ‘het nationale recht wordt vervangen door boven-nationale willekeur’.Ga naar voetnoot23 In eerdere jaren al had Bruins Slot van zijn bezorgdheid over de situatie van de internationale rechtsorde doen blijken. De ongelijkheid tussen de kleine landen zonder, en de grote landen mét vetorecht binnen de Verenigde Naties, deed hem in 1946 verzuchten dat ‘niet het recht, maar de macht heerscht’.Ga naar voetnoot24 Zijn conclusie was toen: ‘Wij moeten dus precies als in het verleden te werk gaan. Naast medewerking aan het bevorderen van de internationale rechtsgedachte moeten wij onze zelfstandigheid op den voorgrond stellen. Wij kunnen niet vertrouwen op de gerechtigheid bij anderen. Wij zijn op ons zelf aangewezen’.Ga naar voetnoot25 | |
[pagina 192]
| |
Tot 1949 was er voor Bruins Slot maar één enkele reden om de nationale zelfstandigheid meer op de achtergrond te plaatsen en tot samenwerking over te gaan, namelijk ‘het uit het oosten opdoemende communistische gevaar’.Ga naar voetnoot26 Hij bepleitte daarom militaire samenwerking op basis van het Verdrag van Brussel. ‘Wij moeten in West-Europa een legermacht hebben, die, indien wij het voorwerp van een gewapende aanval worden, terstond het initiatief kan nemen’.Ga naar voetnoot27 Bruins Slot was, zoals beschreven in hoofdstuk 3, direct gewonnen voor de motie-Van der Goes/Serrarens I, waarin instemming werd betuigd met de Nederlandse deelname aan het Verdrag van Brussel. Pas in februari 1949, dus ná zijn aanvaarding van de Europese federatie als ‘naast-beste’ oplossing, lijkt Bruins Slot meer aandacht te krijgen voor de inhoudelijke en positieve aspecten van het federalisme. Als indiener van de motie-Van der Goes/Serrarens III brak hij in feite al met zijn vroegere kritiek op de gedachte van bovennationale organen. Geestelijke waarden stonden nu op het spel: ‘Indien West-Europa niet één wordt en als eenheid sterk wordt, zullen wij op de duur niet meer kunnen bestaan. Onze beschaving, onze vrijheden, de way of life, waarop wij prijsstellen, de mogelijkheden om onze kinderen als kinderen Gods groot te brengen, staan op het spel’.Ga naar voetnoot28 Bij de debatten over het Verdrag van Brussel had Bruins Slot zijn zorgen over ‘onze beschaving’, vooral over de oprukkende secularisatie, reeds doen blijken: ‘Velen zoeken de vooruitgang onzer beschaving, de redding onzer beschaving uit de klauwen van het integrale heidendom niet in het geloof in God, maar in het geloof in de mens. De liefde tot de naaste, oprecht en eerlijk, wordt te weinig gevoed uit de enige bron, waaruit zij zuiver wellen blijft: de liefde tot God.’Ga naar voetnoot29 Bruins Slot was er heilig van overtuigd dat een Westeuropese federatie geen overlevingskans zou hebben zonder een stevig | |
[pagina 193]
| |
christelijk fundament. ‘[D]e federale staat in Europa zal een doodgeboren kind zijn, indien een krachtige en levende Christenheid zich niet daarachter stelt en niet daarin meewerkt.’Ga naar voetnoot30 Of, zoals hij het in niet mis te verstane antithetische bewoordingen schreef in zijn blad Trouw: ‘Wat de culturele eenheid betreft, is het nog precies als in de Middeleeuwen (...) Ondanks de ver voortgeschreden verwereldlijking kan en moet gezegd worden dat het enige dat West-Europa tot een geheel maakt het Christendom is. Niet Christendom en humanisme. Maar het Christendom alleen (...) Waar dit laatste faalt, breekt het humanisme los in louter destructie, hetzij het nationaal-socialistische nihilisme, hetzij het materialistische communisme, hetzij het westerse existentialisme in den geest van Sartre. De waarde van Straatsburg was derhalve dat hier gepoogd werd de breuk binnen het voormalige Rijk van Karel de Grote, te helen: ‘In het jaar 843 hebben de kleinkinderen van Karel de Grote het rijk van hun grootvader verdeeld. De verdeeldheid, die van die verdeling het gevolg was, heeft Verdun in de oorlog 1914/1918 gemerkt. Het is onze taak te trachten de verdeeldheid, die van die verdeling het gevolg was, te doen opheffen. Dat pogen wij in Straatsburg.’Ga naar voetnoot32 Ook andere Europese samenwerkingsmogelijkheden (de EGKS onder andere) bekeek hij op hun waarde voor het herstel van de eenheid binnen de christenheid.Ga naar voetnoot33 Het soort federalisme dat Bruins Slot voorstond was overigens niet al te radicaal van aard. Het ging er dus niet om ‘eens iets spectaculairs te doen, ten einde aan de mensen te laten zien hoeveel | |
[pagina 194]
| |
wij toch wel doen en hoe hard wij toch wel opschieten’.Ga naar voetnoot34 Soms nam hij het zelfs regelrecht op voor ‘het gezichtspunt der nationale zelfstandigheid’: ‘Men moet (...) de federalisatie benaderen (...) vanuit het gezichtspunt der nationale zelfstandigheid. Alleen datgene, wat die zelfstandigheid niet meer dragen kan, dat zij als het ware van zich af moet stoten, komt in aanmerking voor federalisatie. In een beschouwing voor de Calvinistische Juristenvereniging heeft Bruins Slot dit standpunt nader toegelicht. Hij zei veel te hebben ontleend aan het boek Federal Government van K.C. Wheare.Ga naar voetnoot36 Wheare beschreef het in Amerika in praktijk gebrachte ‘federal principle’: ‘[T]he method of dividing powers so that the general and regional governments are each, within a sphere, co-ordinate and independent’.Ga naar voetnoot37 Bruins Slot hanteerde aan de hand van het door Wheare beschreven ‘federal principle’ een federatief model waarbij ruimte diende te zijn voor ‘gecoördineerde onafhankelijke gezagssferen’.Ga naar voetnoot38 Een dergelijke federatie behoorde te worden gegrondvest op een constitutie met limitatieve bevoegdheden voor de federale overheid, terwijl ook ‘gestipuleerd moet worden dat al het overige aan de nationale staten verblijft’.Ga naar voetnoot39 Wheare schreef immers: ‘It is not enough that general and regional governments should each be independent in its own sphere; that sphere must be marked out in a particular way. The residuary powers, as they are called, must lie with the regional governments. On this view a government is not | |
[pagina 195]
| |
federal if the powers of the regional government are specified and the residue is left to the general government. By this test the Constitution of the United States embodies the federal principle because it names certain subjects over which the general legislature has control and it provides that powers not so delegated to the general government remain with the states.’Ga naar voetnoot40 Bruins Slot verbond, als toegewijd leerling van Groen, aan dit zakelijk constitutionalisme van Wheare, een pleidooi van zuiver christelijk-historische aard. Hij vervlocht namelijk in zijn betoog het wijze woord van de in de ARP nog immer gezaghebbende grondlegger van het Nederlandse constitutionele staatsbestel, G.K. van Hogendorp (1762-1834): ‘Niet in eens en op het papier is deze Regering voor den dag gekomen, maar zij is uit vaste grondslagen ontwikkeld geworden en ontwikkelt zich nog dagelijks. Hare grondslagen liggen in de oudheid’.Ga naar voetnoot41 Bruins Slot verkondigde deze denkbeelden in allerlei variaties: boven-nationaal samengaan kon alleen het resultaat zijn van een ‘rijpingsproces’, van een ‘historische ontwikkelingsgang’, van een ‘geleidelijke ontwikkeling’.Ga naar voetnoot42 Waardering voor de motie-Van der Goes/Serrarens II had hij dus omdat ‘...de strekking van de daarin beoogde gezagsopdracht aan bovennationale organen niet is de vorming van de een of andere monistische superstaat, maar dat daarin alleen gezag wordt beoogd in het kader van bepaalde doelverbanden. Een doelverband toch vindt gemakkelijker steun in de historische werkelijkheid. Concrete doeleinden staan dichter bij de mensen dan het algemene culturele substraat...’Ga naar voetnoot43 | |
[pagina 196]
| |
Deze interpretatie van de motie harmonieerde ook met Abraham Kuypers leer van de ‘soevereiniteit in eigen kring’. Op grond van deze leer was een allesoverheersend staatsgezag uitgesloten. ‘Soevereiniteit in eigen kring’ betekende: ‘...dat het huisgezin, het bedrijf, de wetenschap, de kunst en zo veel meer, maatschappelijke kringen vormen, die niet aan de staat hun aanzijn danken, noch aan de hoogheid van de staat hun levenswet ontlenen, maar gehoorzamen aan een hoog gezag in eigen boezem, dat evenals de staatssoevereiniteit heerst bij de gratie Gods.’Ga naar voetnoot44 | |
Europese aktiviteitenOp 9 november 1948 werd Bruins Slot, zoals gezegd, afgevaardigd naar het studiecomité dat de Raad van Europa voorbereidde.Ga naar voetnoot45 Hij was er getuige van de groeiende tegenstelling tussen de Engelsen en de Fransen bij de voorbereiding van de Raad van Europa. De Engelsen wensten van de Raad een gewoon internationaal overlegorgaan te maken en de leiding in handen te leggen van de betrokken regeringen, terwijl de Fransen verdergaande verlangens hadden en de Raad wilden voorzien van een in aanleg bovennationale Assemblée. Bruins Slot en zijn medegedelegeerden - J.W. Albarda, voorzitter van de Nederlandse delegatie, en P.A. Kerstens die in december werd vervangen door P.J.S. Serrarens - waren in het comité gebonden aan de door de Nederlandse regering verstrekte ‘Instructie aan de Nederlandse gedelegeerden in het Studie-Comité voor de Europese Eenheid’.Ga naar voetnoot46 De instructie ondersteunde het Engelse standpunt: vastgehouden diende te worden aan ‘het denkbeeld van een Conseil, bestaande uit vertegenwoordigers van de Regeringen’.Ga naar voetnoot47 | |
[pagina 197]
| |
Onder invloed later van de Indonesische kwestie, ‘waarbij Nederland’, zo stelde minister Stikker van Buitenlandse Zaken het, ‘sterk [was] aangewezen op steun van Frankrijk’, werd de delegatie ook toegestaan zich als voorstander van het Franse standpunt te gedragen.Ga naar voetnoot48 In het verslag van het studiecomité komt Bruins Slot evenwel niet naar voren als sympathisant van de Fransen. We lezen: ‘Dr. Bruins Slot vond de gelegenheid naar aanleiding van de Britse opvatting, dat aangelegenheden van defensie en van economische politiek niet aan de Conseil [Raad van Europa] zouden worden opgedragen, te betogen, dat die aangelegenheden bij de Regeringen behoorden en niet bij een Assemblée op parlementaire basis.’Ga naar voetnoot49 Pas bij de Assemblée zelf verkondigde hij meer geharnaste federalistische taal: ‘...I believe in the possibility of the organisation of Western Europe on a federal basis. History has shown that it is possible. Modern times demand it as a necessity. It will come. We will fight for it. Then we shall hope that the British will join us’.Ga naar voetnoot50 Bruins Slot maakte hij de Assemblée deel uit van de Commissie voor Juridische en Administratieve Vraagstukken.Ga naar voetnoot51 Binnen deze commissie werkte hij nauw samen met de christelijk-historicus J.J.R. Schmal.Ga naar voetnoot52 In zijn memoires schrijft hij, ook in verband met zijn latere werk bij het parlement van de EGKS: ‘Mij boeiden de | |
[pagina 198]
| |
institutionele aspecten van de zaak, het vormgeven aan federale staatsrechtelijke structuren’.Ga naar voetnoot53 Bruins Slot vestigde bij de Raad van Europa vooral de aandacht op zich door zijn principiële oppositie tegen de herbenoeming van de Belgische socialist Spaak tot voorzitter van de Assemblée in 1950. Bruins Slot was tegen de herbenoeming gekant, omdat Spaak zich bij de onlusten in België bij de terugkeer van de van collaboratie verdachte koning Leopold III, aan ‘uiterst ondemocratisch gedrag om zich van zijn vorst [Leopold III] te ontdoen’ zou hebben schuldig gemaakt.Ga naar voetnoot54 Tijdens de openingszitting van de Assemblée wees Bruins Slot erop dat ‘the function of President of this Assembly is one of the most representative functions of Western democracy’. De ogen van met name de wereld achter het IJzeren Gordijn waren op de voorzitter gericht. Spaak had zich laten kennen als ‘a leader of those who chose (...) force and threat of force’.Ga naar voetnoot55 De herbenoeming van Spaak werd van Nederlandse zijde verdedigd door Van der Goes die wees op het belang van bestuurlijke continuiteit en het door Spaak gedragen parlementair prestige.Ga naar voetnoot56 | |
SlotHet Europese denken van Bruins Slot kenmerkte zich als gevolg van zijn gerichtheid op Groen van Prinsterer en Kuyper, door een sterke fixatie op het verleden. Waar het hem om ging, was de oude luister van het rijk van Karel de Grote weer nieuw leven in te blazen en te | |
[pagina 199]
| |
komen tot herstel van de christelijke solidariteit. Hieraan vooraf ging zijn diepe teleurstelling over het tekortschieten van de Verenigde Naties - een ‘machtsorganisatie’ - en de aanvaarding, noodgedwongen, van een Europese federatie als ‘naast-beste’ oplossing. Bruins Slot lijkt geheel te zijn voorbijgegaan aan de voorgeschiedenis van het Europese eenheidsstreven. Wel is zijn blik gericht geweest op verschillende mondiale en regionale vredes- en veiligheidsvoorstellen van vlak voor de Tweede Wereldoorlog. Bijvoorbeeld het door Clarence Streit in 1939 in zijn werk Union Now geuite voorstel om ter beveiliging van de vrede in de wereld, een federatief verband van Noord-Atlantische democratieën op te zetten.Ga naar voetnoot57 Bruins Slot besteedde in het Calvinistisch Weekblad van 29 december 1939 uitgebreid aandacht aan dit zijns inziens hoopvolle initiatief.Ga naar voetnoot58 En in hetzelfde blad vestigde hij op 1 maart 1940 de aandacht op een pleidooi van de Tsjechische staatsman Benesj voor federatieve aaneensluiting van kleine landen in oorlogstijd. Kleine landen dienden zich te richten op hun gezamenlijke veiligheid, op ‘de mogelijkheid’, door Bruins Slot onderstreept, ‘om die kleine staten op federalen grondslag te organiseeren’. Bruins Slot voegde hier zeer beslist aan toe: ‘Op deze laatste zinsnede komt het aan!’Ga naar voetnoot59 |
|